‘De laatste deur’ stond al jaren bij mij in de kast. De
hoogste tijd om deze uitgebreide, meer dan 500 pagina’s tellende studie over Nederlandse
auteurs en zelfmoord te lezen. Volgens
Ronald zijn nogal wat verhalen in dit boek weerlegd; anders gezegd Brouwers
sloeg de plank hier en daar mis. Dat maakt voor mij niets uit: veel verhalen
zijn te mooi om niet waar te zijn, want schrijven kan hij wel.
De eerste hoofdstukken zijn erg boeiend. Brouwers behandeld
een aantal mythes en gemeenplaatsen. De eerste is dat zelfmoord leidt tot meer
faam. Gezien het aantal volstrekt onbekende schrijvers dat Brouwers behandeld
is deze mythe al voldoende ontkracht. In de popmuziek lijkt dit wel op te gaan,
maar ook daar geldt logischerwijze dat we vele onbekende zelfmoordenaars in de
popmuziek niet kennen.
Een ander cliché is de schrijver die zichzelf dooddrinkt. Er
zijn schrijvers die drinken, schrijvers die veel drinken. Sommige daarvan
verwoesten hun lichaam zodanig dat er op een goed moment een einde aan komt. Zo
kun je ook te veel roken, te vet eten, te fanatiek sporten, enzovoorts.
Weinigen zullen doelbewust een triatlon gaan lopen om er dood bij neer te
vallen. Zo zijn er ook weinig schrijvers die op jonge leeftijd beginnen te
drinken met het idee er decennia later aan te overlijden; opknopen is dan
efficiënter.
Het onderwerp zelfmoord leent zich bijzonder voor
hoogdravende meningen. Het boek van Brouwers zit gelukkig niet zo in elkaar.
Hij behandelt het onderwerp zakelijk, kundig en in detail, schrijft niet smeuïg
of hoogdravend.
Hij heeft het
over zelfmoord, niet over zelfdoding. De laatste is een verwarrende term,
bedoeld om de ernst ervan te verdoezelen. Iemand die zich per ongeluk doodrijdt
doodt zichzelf, iemand die bewust met hoge snelheid een boom raakt en het niet
overleeft heeft zichzelf vermoord.
Een ander subtiel verschil is dat iemand per ongeluk te ver
kan gaan en zichzelf bijvoorbeeld een overdosis kan toedienen. De reden van het
innemen van teveel pillen kan zijn dat iemand niet meer tegen het leven is
opgewassen. Dit is iets anders dan een bewuste zelfmoord. De kans is natuurlijk
wel groot dat als je vaak probeert uit het leven te vluchten, er een keer een
voltreffer tussen zit en je niet meer wakker wordt.
Een van de stellingen van Brouwers is dat wanneer een
schrijver overgaat tot zelfmoord dit in zijn werk is terug te vinden, inclusief
de wijze van zelfmoord. Hij draagt hier tal van voorbeelden aan. De mij
onbekende Dirk de Witte was zijn hele leven geobsedeerd door zelfmoord. Zijn
hele werk is ervan doortrokken en de methode – vergassing in een auto na het
innemen van slaappillen – heeft hij lang van te voren aangekondigd. Ook bij
Jotie ’t Hoofd lag de methode voor de hand: een overdosis van uiteenlopende
drugs. Maar Menno ter Braak? Hij nam slaappillen in en slechts op één plek in
zijn werk heeft hij het over zelfmoord, inderdaad met slaappillen. Ik vind het
wat mager als onderbouwing van Brouwers’ stelling.
In ‘De laatste deur’ beperkt Jeroen Brouwers zich niet tot
Nederlandstalige auteurs. Het beschrijft bijvoorbeeld de dadaïstische
schrijvers-zelfmoordenaars. Onder hen de extremist op dit gebied, Jacques
Rigaut, die noteerde: ‘zelfmoord is een roeping’. Hij benoemde zichzelf als
hoofdbeheerder van het Algemeen Zelfmoord Bureau en berekende tarieven voor een
geslaagde zelfmoord.
Veel aandacht besteedt Brouwers aan Jan Arends, maar langer
staat hij stil bij een hele reeks minder bekende schrijvers: Halbo C. Kool, ik
kende hem niet, Frans Babylon, die zijn hele leven geen enkele gunstige
recensie kreeg en Jo Otten. Van hem is onlangs een biografie verschenen. Du
Perron schreef aan Ter Braak: “ik vraag mij alleen af waarom zulke lieden -
laatst Halbo Kool en weer deze Otten - mij eig. willen spreken. Het is evident
, en het blijkt uit iedere regel die ik schrijf, dat ze niets met mij te
bepraten hebben.”
De bespreking van alle afzonderlijke schrijvers in het
middendeel van dit boek vind ik te uitgebreid en qua stijl vind ik Brouwers wat
tegenvallen. Hij valt in herhalingen, houdt te vaak allerlei slagen om de arm
en gaat teveel in op details. In de laatste 100 pagina’s raakte ik weer meer
geboeid.
De reeks schrijvers die Brouwers bespreekt plaats hij in de
tijd. Vlak voor de tweede wereldoorlog was er aantal schrijvers (en andere Nederlanders)
die overgaat tot zelfmoord als bewuste keuze. Menno ter Braak is de bekendste hiervan. Na de
oorlog is het rustig op dit vlak, tot aan de jaren 70 wanneer er weer een
aantal schrijvers vlak na elkaar zelfmoord pleegt.
"Over het algemeen, in tegenstelling tot de populaire mening,
is het aantal zelfmoorden onder schrijvers gering en gemiddeld niet hoger dan
onder andere kunstenaars, popmuzikanten, artsen, arbeiders, noem maar op."
Tot besluit, Brouwers haalt een paar keer de
babbelherinneringen van Victor E. Van Vriesland aan en weet er altijd weer een
aantal leugens uit op te vissen.
En echt tot besluit een citaat van de onmogelijke Jan
Arends: “Ik breng waar ik kom ellende. Misschien kom ik morgen bij u met een
bijl. Maar schrikt u niet want ik ben god.”
2 opmerkingen:
Interessante boekrecensie. Ik heb dit blogartikel gedeeplinkt in de reactieruimte onder het blogbericht: Wally Tax over het hiernamaals (De Grote Rudolf Steiner Citatensite, 28 februari 2016).
Dank je. Het citaat dat je aanhaalt is van Brouwers. Ik weet niet waarom ik het niet tussen aanhalingstekens heb gezet.
Een reactie posten