zaterdag 28 september 2013

Gustave Flaubert – De kluizenaar en zijn muze


Flaubert is een groot schrijver. Hij schrijft helder en precies. Een groot schrijver is iets anders dan een mooischrijver. Flaubert is niet in de eerste plaats uit op effect door mooie beelden voor ons op te roepen of ons originele vergelijkingen voor te schotelen.  In het precies opschrijven wat hij bedoelt zit de schoonheid. Daarbij kent hij weinig vooroordelen en trekt hij zich niets aan van de mening van tijdgenoten. Kortom, deze brieven aan zijn geliefde Louise Colet zijn een verfrissing.


De brieven zijn geschreven tussen 1846 en 1854 met halverwege een onderbreking van drie jaar. De antwoorden van Louise Colet zijn helaas verloren gegaan. Flaubert schrijft over alledaagse zorgen, andere schrijvers en over de worsteling met zijn grote roman Madame Bovary. Hij is soms dagenlang bezig een paar fatsoenlijke regels op papier te krijgen, maar zegt dat hij niet anders kan.

Natuurlijk gaan de brieven ook over Louise: “Stompzinnigheid, egoïsme en een goede gezondheid zijn de drie noodzakelijke voorwaarden om gelukkig te zijn. Maar de als het eerste ontbreekt, is alles verloren.” Flaubert vervolgt met te stellen dat er nog een ander soort geluk is en verbindt dat met wat door zijn geliefde is onthuld. Dat zijn natuurlijk fijne woorden voor Louise om te lezen. Niet altijd is Flaubert zo complimenteus.

Zij hadden een vreemde relatie. Louise Colet was een schoonheid, ruim 10 jaar ouder dan Flaubert. Zij was een geroemd dichteres en ging om met kunstenaars en schrijvers.  Flaubert was erg op zijn vrijheid en teruggetrokkenheid gesteld. Louise Colet wilde hem juist zo vaak mogelijk ontmoeten en probeerde hem steeds naar Parijs te lokken.

Flaubert leest haar vaak de les. Hij vindt dat zij zich niet als een vrouw moet gedragen.  Hij wil zowel met haar een lichamelijke liefde delen als een intellectuele mannelijke relatie aan gaan. Volgens Flaubert krijgen vrouwen bijna niets anders dan leugens te horen en zijn daarom niet tegen de waarheid bestand. Zijn verwijt aan vrouwen is vooral hun behoefte aan verdichtelijking en hij probeert Louise hiervan af te brengen: “Stel, een man houdt van zijn linnenmeid, en hij weet dat zij dom is, dan zal zijn genot er niet minder om zijn. Maar als een vrouw van een of andere boerenkinkel houdt, dan is hij een miskend genie, een hoogstaande figuur , enzovoorts, zodat ze door deze natuurlijke neiging om scheel te kijken de waarheid niet zien wanneer die hun pad kruist.” Het gevolg is dat vrouwen klagen over hun teleurstellingen.

Flaubert zelf zeurt ook weleens over het leven en schrijft dan bijvoorbeeld: “Heb je soms niet het idee dat bepaalde dingen zo treurig grotesk zijn dat je zou willen sterven om ze uit je geheugen te wissen?”

Je kunt blijven citeren uit Flaubert. Over kinderen schrijft hij: “ … hoewel ze heel aardig zijn, houd ik niet van kleuters: ze lijken teveel op mensen.” Over het ene verdriet dat het andere verdrijft:” Je hebt geen last van winterhanden, als je kiespijn hebt. Blijft over het minste kwaad te kiezen; daarin schuilt de hele wijsheid.”

Flaubert had een duidelijk elitair standpunt over kunst: “Schoonheid kan niet gepopulariseerd worden, alleen maar naar beneden gehaald, meer niet.” Kunst toegankelijk maken voor kinderen vond hij volstrekt stompzinnig.

Op een gegeven moment is hun relatie op: “Ik geloof dat wij oud en ranzig worden; we verzuren en roeren in elkanders azijn.”

Geen opmerkingen: