In
de jaren 90 van de vorige eeuw was men binnen de Poolse schrijverswereld ervan
overtuigd dat als een Poolse dichter de Nobelprijs zou krijgen, dat dit Różewicz zou moeten zijn. Het werd in 1996 generatiegenoot Szymborska. Różewicz is
geboren in 1921 en leeft nog; de kans lijkt mij klein dat hij de prijs alsnog
krijgt.
Literatuur
en met name poëzie is altijd van groot belang geweest in Polen, misschien omdat
de landsgrenzen zo vaak verschoven zijn en het land lange tijd bezet is
geweest. Een hele eeuw heeft Polen niet eens bestaan. Taal was daarom een verbindende
factor.
Różewicz is
moeilijk in een stroming te plaatsen als dichter. Hij debuteerde in 1946. Zijn
werk is niet in lijn met vooroorlogse dichters - hij zelf stond uiterst
negatief tegenover deze generatie - en zijn stijl wijkt ook af van tijdgenoten.
De
Tweede wereldoorlog was van beslissende betekenis voor Różewicz’ leven en
werk. Zijn broer werd in 1944 geëxecuteerd. Na Auschwitz was het eigenlijk
belachelijk om nog poëzie te schrijven. “Alleen al het feit dat men nog leefde,
was zo toevallig en absurd dat het te denken gaf.” Poëzie is voor hem geen
mooischrijverij. Schoonheid is uiterst verdacht.
In
deze verzamelbundel uit 1981 is werk opgenomen uit vier decennia. Wat opvalt is
zijn kale stijl. Różewicz gebruikt korte zinnen, geen rijm, geen leestekens
en soms geen hoofdletters. Toch zit er genoeg afwisseling in zijn werk. Zijn
thema’s zijn persoonlijk, niet politiek. Tegen het idee van menselijke
beschaving stond hij zeer negatief. De enige waarde die de mens nog rest is er
een die hij bij zichzelf moet zoeken. Een gedicht ter illustratie:
WARMTE
Je kunt je handen
net zo goed warmen
aan een pot hete koffie
als het in de wereld
toch al zo koud is
de mensen toch al zo koud
voor zich uit staren
zelfs je eigen kinderen
’s morgens wakker wordend
spreken ze met stemmen
spreken ze met stemmen
van blik en van roest
sissen en zoemen ze
Geen opmerkingen:
Een reactie posten