Na het lezen van het boek van Barnes over Flaubert was ik
toe aan het echte werk van de meester. Haat is een deugd is keuze uit zijn ruime
verzameling brieven. Volgens Flaubert moest een schrijver zichzelf in zijn werk
zo min mogelijk laten zien. Brievenschrijven is een ander verhaal. Flaubert
leeft zich helemaal uit in zijn brieven. Je kunt eindeloos citeren uit dit
boek, maar ik zal mij inhouden.
Flaubert ergert zich kapot aan van alles en nog wat. Hij
heeft weinig op met populaire tijdgenoten, hij schrijft tenslotte niet voor
hen, maar voor de mensheid in het algemeen. Hij moet weinig hebben van de
kerk, de pers, het socialisme, de
regering, zogenaamde goede manieren,
algemeen kiesrecht, het volk, etc.
Het onderwerp verveling komt veelvuldig terug in zijn
brieven. Soms weet hij dagen of wekenlang niet waar hij het moet zoeken.
Flaubert walgt dan van het hele leven. Hij weet er achteraf wel cynisch en mooi
over te schrijven. Het bizarre en walgelijke trekt hem ook aan. Tijdens een
rondreis door het Midden Oosten bezoekt hij een leprozenkolonie en beschrijft
de mensen die hij ziet tot in detail: gaten in plaats van een neus, flarden
vlees, weggesmolten lippen, hij gaat er maar op door.
De vrouwen behagen hem erg in het beloofde land. Hij wordt
er haast filosofisch van: “Liefde is als een aandrang om te pissen. Of je het
nu in gouden vaas of in een aarden pot laat stromen, het moet eruit. Het toeval
slechts verschaft ons het vat.” Om daarna vloekend uit te wijden over de
vrouwen die hij aantreft en die bijbels met hun konten wiegen. Geen wonder dat
hij regelmatig last heeft van geslachtziektes. Hij vertelt uitvoerig over de
sief die het reisgezelschap heeft getroffen. Na een beschrijving van een
tweekoppige sjanker besluit hij: “niets is zo gezond als reizen.”
Aan zijn vriendin in Frankrijk legt hij uit dat Oosterse
vrouwen heel anders zijn. Zij maken geen verschil tussen de ene en de andere
man en het lichamelijk genot bij hen moet heel klein zijn. Zij hoeft zich dus
geen zorgen te maken over zijn uitspattingen.
Hier is Flaubert nogal negentiende-eeuws bekrompen. Op
andere plaatsen is hij juist heel modern. Van tradities moet hij weinig hebben.
Chauvinisme is hem vreemd. “Het vaderland, dat is de aarde, dat is het
universum, dat zijn de sterren, dat is de lucht. Het is het denken zelf..”
Op de rondreis bezichtigt hij het Heilig Graf in Jeruzalem.
Na het bezoek is hij moe en tot in het merg verveeld. Ze hebben alles gedaan om
de heilige plaatsen belachelijk te maken: “Het is allemaal verschrikkelijk
hoerig, huichelarij, valsheid en schaamteloosheid ja, maar heiligheid, mijn
reet.”
Aan het eind van zijn leven raakt hij steeds vermoeider. Het
schrijven wordt meer en meer een worsteling, en hij was al geen snelschrijver.
Hij verliest veel vrienden en raakt een kapitaal kwijt aan zijn nichtje. Hij
correspondeert uitvoerig met o.a. George Sand en Toergenjev. De laatste is een
van de weinigen echte vrienden die overblijft, maar Toergenjev heeft ook last
van allerlei kwalen zoals jicht.
Ik ben ergens halverwege gestopt met passages aan te strepen
en had ook niet altijd een potloodje bij de hand. Nu heb ik spijt omdat ik veel
moois niet meer kan terugvinden. Het enige wat u kunt doen is dit boek zelf ter
hand nemen. Door de Privé-domein-lezer is het niet voor niets bekroond met de
Gouden Privé-domein en als zodanig herdrukt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten