zaterdag 28 september 2013

Bergman – De tijd te lijf


Ik las over Bergman in de literair-historische wandeling van Jan Oudenaarden en Rien Vroegindeweij die door Kralingen voert. Niet lang daarna zag ik deze privé-domein bij Atlas in de Zaagmolenstraat liggen. Elsje heeft niet veel verstand van prijzen: sommige boeken biedt zij veel te duur aan. ‘De tijd te lijf’ was echter een koopje.
Bergman groeide op in een streng christelijk milieu. Er werd niet gelezen in het gezin en vooral voor slechte boeken werd gewaarschuwd. Maar “ langzaam aan groeide het begrip dat ik werd voorgelicht door volslagen idioten. Vanaf die tijd begon ik uitsluitend slechte boeken te lezen en voelde mij met de dag beter.”

De moraal in het gezin was dat je je tijd nuttig diende te besteden: hard werken, geld op de bank en  zuinige vrouwen. Bergman geeft van zulk leven een prachtige beschrijving die ermee eindigt dat in verbijstering de laatste adem wordt uitgeblazen: “moeten we nu al weg. En het werk voor morgen dan.”

Bergman woonde een groot deel van zijn jeugd in het vooroorlogse Kralingen, waar zijn ouders een kruidenierswinkel hadden. De bibliotheek in het centrum van Rotterdam was voor hem een openbaring. Maar er bestonden toen in de directe omgeving van zijn ouderlijk huis wel zeven uitleenbibliotheken met een diversiteit aan boeken en uitleentarieven. Hij somt ze allemaal op.

Het eerste deel van deze memoires gaan over Bergmans jeugd. Daarna krijgt het boek een andere wending. In het hoofdstuk reiskoorts geeft hij flarden van gedachten, beschrijvingen van kleine gebeurtenissen die te maken hebben met de reizen die hij maakte. Hij noemt geen jaartallen, vaak geen plaatsen en springt van het ene onderwerp over op het andere. Het lijkt los zand maar Bergman kan uitstekend schrijven. Hij is vaak zeer cynisch en heeft weinig op met zijn medemensen. En hij twijfelt aan zijn eigen beweegredenen: “Wat doe ik hier. Waarom blijf ik niet gewoon thuis… in deze lekkende rottent … Een koopje zei de vorige eigenaar, zijn strot dichtknijpen zou je hem.”

De volgende hoofdstukken heten: Mijzelf, Anderen, Leven en Dood. De bespiegelingen en gedachten worden tijdlozer. Er is weinig waar Bergman plezier aan beleefd. Licht amusement, uitstapje, pretparken, hij heeft er niks mee. De omgang met mensen gaat stroef. Hij haat honden, popmuziek, spelletjes, etc .etc. etc. “Altijd sta ik hoofdschuddend aan de kant bij het plezier van anderen.”

Bergmans stijl is schitterend. Je weet niet waar zijn gezeur en gedachten heen gaan, toch blijf je geboeid doorlezen. Tussen langere paragrafen staan  er op elke pagina losse zinnen. Je kunt hem eindeloos citeren: “Leven, de tocht van een gek in een door gekken ontworpen gekkenhuis.” Aan het eind van zijn memoires toe (het hoofdstuk Dood) wordt hij erg zwaarmoedig. Op elke pagina gaat het over begraafplaatsen, de hoogste tijd of hij staat aan de rand van een groeve. Hier lees je de nodige tegeltjeswijsheden: “De klok en het hart tikken hetzelfde verhaal.” Of op de een na laatste pagina: “Leven , het verzendhuis van de dood.”

Geen opmerkingen: