zaterdag 21 november 2020

Raoul de Jong – Jaguarman


Raoul de Jong is een meester in het mixen. In zijn boeken beoefent hij meerdere genres tegelijkertijd en door elkaar heen. In Jaguarman, zijn meest recente boek, is dit niet anders. Het boek is geschiedenis, het is autobiografie, fantasie, een reisverhaal met vele bijzondere ontmoetingen en meer. Er staan zelfgemaakte tekeningen in en hij gebruikt noten zoals in een wetenschappelijke verhandeling. Hij schrijft lichtvoetig terwijl de onderwerpen soms zwaar zijn. Het centrale thema is Suriname. Raoul de Jong groeide op bij zijn Nederlandse moeder. Toen hij op achtentwintigjarige leeftijd zijn Surinaamse vader ontmoette werd zijn interesse in zijn vaderland aangewakkerd en ging hij op onderzoek uit. Voor alles is Jaguarman een zoektocht.

 

Deze zoektocht begint in Nederland. Als kind hoorde hij wel verhalen over Suriname en een enkele keer was er een boek. Maar Raoul wist even weinig van het land af als de gemiddelde Nederlander: bijna niets dus. Pas na de ontmoeting met zijn vader gaat hij zich allerlei dingen afvragen. Hij herkende ten eerste zichzelf als iemand met Surinaamse wortels. Op Amsterdam Centraal spraken zij af, enige tijd nadat zijn vader per email contact met hem had gezocht. “Hij was tien minuten te laat. Ik herkende hem meteen. Het was alsof ik in een spiegel keek. … Hij had tranen in zijn ogen, ik niet. Dit is het dan, dacht ik. Waar ik vandaan kom en wat er voor mij in het verschiet ligt.” Ondanks de herkenning zien zij in de jaren erna elkaar maar zelden. 

 

Raoul duikt in zijn familiegeschiedenis. Een voorouder was een medicijnman. Hij kon veranderen in een jaguar. Hij wil hier meer van weten. Familieleden waarschuwen hem zich niet met Winti-priesters en aanverwante zaken in te laten. Raoul legt dit naast zich neer. In het boek spreekt hij zijn voorvader Jaguarman aan. De opbouw bestaat uit hoofdstukken met de namen van dagen. In ruim een week ondergaat hij een ritueel, waarbij hij in thuisisolatie op onderzoek gaat. Hij doordenkt in deze dagen zijn ervaringen van met name zijn bezoek aan Suriname. Daarbij komt hij onbekende Surinaamse helden tegen, auteurs waar hij op stuit in gesprekken met mensen in Suriname en met online-onderzoek. Jim, een vriend van hem helpt Raoul. Hij duikt de archieven in om de stamboom van zijn familie te onderzoeken. 

 

Het eerste waar Raoul mee geconfronteerd wordt in Suriname is dat hij anders is. Hij is niet een van hen. Iedereen ziet meteen dat hij een Nederlander is. Op straat roepen mensen opmerkingen naar hem over de manier waarop hij zijn haar draagt: te lang en niet ingevlochten. “Het grootste verschil zat in het lopen. Nederlanders lopen alsof ze weten waar ze naartoe gaan. Als Nederlanders zijn we sterretjes, hoofdrolspelers van onze eigen grandioze producties. Althans, dat stralen we uit aan de buitenkant. Vanbinnen is het natuurlijk een en al zorgen en hyperventilatie en angst.” Raoul leert na een paar dagen het Surinaamse tempo aan te houden. Ook verstandig gezien de hitte. Hij leert ook een andere eigenschap van zichzelf kennen. Surinamers noemen hem vrijpostig. Raoul stelt directe vragen en wil van alles weten. Maar niet iedereen geeft zomaar zijn of haar verhaal prijs. Dit vergt dus eveneens wat aanpassingen van zijn kant.

 

Het thema familiegeschiedenis is onlosmakelijk verbonden met raciale tegenstelingen, onderdrukking en de slavernij. Raoul de Jong is vooral op zoek naar mensen die zich verzet hebben, mensen die de eigen geschiedenis van het land schreven, los van de blik van de Nederlanders. Toen Raoul ooit in Nederland op zoek ging naar een boek over Suriname vond hij slechts een boek over Bouterse, geschreven door een Nederlander. Later las hij natuurlijk Wij slaven van Suriname van Anton de Kom. Nu ontdekt hij veel meer schrijvers die een ander geluid lieten horen: Theo Comvalius, Papa Koenders, Leo Ferrier en Albert Helman. Raoul citeert uitgebreid uit diens klassieker uit 1931 De stille plantage. Hij schreef hier echter vanuit een Nederlands standpunt. Helman nam later afstand van het boek.

 

Wat het verhaal van Raouls reis zo mooi maakt is zijn open blik, zowel in zijn gesprekken als in wat hij ophaalt uit de boeken van Surinaamse schrijvers die hij leest. Hij denkt niet in simpele zwart-wit patronen en is er niet op uit een keihard standpunt in te nemen. Als symbool voor onderdrukking gebruikt Raoul het begrip Pairaoendepo. Het is een inheems woord voor monster. Dit monster arriveerde ooit aan de kust in de vorm van een schip met blanke veroveraars. Zij brachten de slavernij en zagen het binnenland uitsluitend als een wingebied. In de eeuwen die volgden nam de Pairaoendepo steeds andere vormen aan, de uitbuiting bleef bestaan. De afschaffing van de slavernij veranderde hier in feite weinig aan. Of het nu christenen waren die het Winti-geloof wilden verbannen of Amerikaanse investeerders die het oerwoud vernietigden om bauxiet te kunnen winnen, de lokale cultuur en tradities gingen verloren, het land werd leeg gevreten en de Surinaamse bevolking deelde niet in de economische of andere voordelen. Er was echter altijd verzet, in de vorm van mensen als Anton de Kom. Alleen werd dit verzet vaak genegeerd in de loop der jaren vergeten. Met dit boek geeft hij deze helden een standbeeld.

 

Raoul de Jong trekt de vergelijking met de Pairaoendepo door naar de twintigste eeuw. Bouterse roofde het land ook leeg. Verzetshelden liet hij vermoorden en de bevolking bleef weer achter met lege handen. Het is dus geen simpele geschiedenis van wit tegen zwart. “Als je de geschiedenis gaat herschrijven, is het aantrekkelijk om van de ‘winnaars’ de schurken te maken en van de ‘verliezers’ de helden. Maar ook dat beeld klopt niet, niet helemaal. Dat er mensen werden onderdrukt door de Pairaoendepo, betekende niet dat die mensen alleen maar goed waren."

 

In zijn zoektocht naar zijn eigen wortels komt Raoul aan op de plek waar ooit de plantage Motkreek was gevestigd. Het gebied is overwoekerd. De natuur heeft het herwonnen. Hier is niets te vinden van zijn familieverleden, behalve dan dat het weer toegankelijk is voor de jaguar. Tot slot komt hij met een natuuronderzoeker terecht op Tonka Eiland. Dit eiland ligt in een immens meer van tweeduizend vierkante kilometer. Het is een stuwmeer, aangelegd om energie te generen voor een aluminiumfabriek. In 1964 ging de dam dicht. Vele dorpen werden overspoeld. Aan de bewoners was niet gevraagd of zij zin hadden om te verhuizen. Ze moesten wel weg. Inmiddels is de fabriek niet meer in gebruik. Natuurlijk was er verzet, maar dat werd nauwelijks gehoord. Binnen één generatie vergaten de mensen wie ze waren geweest. 

 

De natuuronderzoeker legt uit dat eeuwenlang mensen profiteerden van het oerwoud, maar dit wel in stand hielden. De Pairaoendepo gingen en gaan anders te werk. Alleen de directe winst telt. Maar de natuur verdwijnt niet. “Hij legde uit dat het gevolg van de vernietiging die we veroorzaken niet is dat de natuur verdwijnt, maar dat de natuur zich transformeert op een manier die ervoor zorgt dat wij mensen uiteindelijk niet zullen kunnen overleven. In die zin, Jaguarman, is het in ons eigen bestwil om een jaguarman te zijn.”


Deze en andere passages klinken misschien zwaar, maar de toon in het boek is over het algemeen nuchter, open en informatief. Ook de Winti-rituelen en het geloof  in een vloek ondergaat Raoul de Jong met een zekere luchtigheid. Ik schreef al dat hij een meester is in het mixen. Jaguarman is een rijk en gevarieerd boek. Ik besef dat ik veel onderwerpen uit het boek nauwelijks heb aangeroerd. Ik zou er nog meer over kunnen vertellen, maar het beste is toch om Jaguarman zelf te lezen.

Geen opmerkingen: