Martin Rombouts had eerst enige bekendheid als dichter; na het winnen van De Slimste mens werd hij een bescheiden BN’er en uitgevers stonden in de rij om hem een contract aan te bieden. Zijn debuut is nu verscheen bij Das Mag en heet ironisch boek 1. Ironie en zelfspot zijn kenmerkend voor het boek, dat je nauwelijks een roman kunt noemen. Het is een bundeling stukken en stukjes, die je soms als gedichten kunt lezen, dan weer als columns of dagboekaantekeningen. Het mooi uitgegeven boek bevat ook foto’s en screenshots. Hij schrijft over zijn overleden moeder, zijn afkomst, zijn plotselinge bekendheid en over zijn dagelijkse leven, maar het gaat toch vooral over het schrijven van dit boek. Rombouts heeft humor en zegt rake dingen, maar de flauwe grapjes gaan soms ook vervelen.
De hoofdstukken in boek 1 bestaan uit korte stukken getiteld dichter (I), dichter (II), mijnenveld (I), mijnenveld (ll), enzovoorts. Hij beschrijft in een directe stijl hoe hij dichter is geworden: ‘Kijk, lezer, ik schreef mijn eerste boek al toen ik zestien was’, welke knuffeldieren hij als kind had en hoe hij terugdenkt aan zijn overleden moeder: mamski. Hij trekt de lezer zijn verhaal in door hem telkens rechtstreeks aan te spreken, maar zijn stijl is ook afstandelijk, ironisch, waarmee hij de lezer ook plaagt. Hij beschrijft het maakproces van een boek en bedenk wat dit hem als schrijver kan opleveren en vraagt dan aan de lezer: ‘Wat heb je eraan dit boek te hebben?// Wat levert het bezitten van dit boek jou/ op de lange termijn op?’ Over de ontwikkeling van zijn BN’er-schap vraagt hij zich ook van alles af, of hij bijvoorbeeld ja had moeten zeggen tegen Expeditie Robinson en hoe hij dan geframed zou worden ‘als een stads-elitaire boekenwurm die nog nooit vis had gezien’. Maar hij onderbreekt zijn gedachtegang met: ‘Doe nou eerst maar even dat boekje.’
Omdat er veel wit in de pagina’s zit lees je het boek in een middagje uit. Na een pagina of vijftig dacht ik het wel gezien te hebben, maar las toch door en werd hiervoor beloond in bijvoorbeeld de hoofdstukken ‘mogelijkheidsvoorwaarden’, waarin hij jeugdherinneringen, alledaagse zaken en filosofische vragen over taal en over man-vrouw verhoudingen op een geestige manier met elkaar mengt. Niet alle hoofdstukken zijn even geslaagd. Het gezeur over eendjes en over AI zijn ronduit flauw, maar wanneer hij over de dood van moeder schrijft weet hij ironische afstandelijkheid goed te combineren met een persoonlijk verhaal over rouwverwerking.
Hier en daar zag ik in de teksten zijn Rotterdamse afkomst, maar dat slaat misschien nergens op. Ik bedoel dat zijn beschrijvende poëzie doet denken aan werk van Vaandrager. ‘Zo’n aansteker werkt als volgt/ je draait het gas open/ en je pakt ‘m vast/ en je legt je wijsvinger op het knopje/ en je duwt een beetje.’
Thomas van Veen noemde in NRC boek 1 ‘een opwindend, vernieuwend debuut vol branie’. Hij ziet het als een conceptueel werk, waarin Rombouts de grote greep niet schuwt. Dit zag ik er niet helemaal in, maar Rombouts heeft zeker een opmerkelijk boek geschreven, waarin hij verschillende genres goed weet te combineren. Maar een debuut schrijven over een debuut schrijven is ook een geintje dat je maar eenmaal kunt uithalen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten