Eind vorig jaar overleed de historicus Van Deursen. Een
aanleiding om het nog ongelezen ‘Mensen van klein vermogen’ uit de kast te
trekken. Dit boek gaat over het
dagelijkse leven in 17de eeuws Holland. Van Deursen behandelt een
breed scala aan onderwerpen, van armoede, de rol van de vrouw, geld, corruptie,
tot oorlog en volksgeloof. Het laatste deel gaat grotendeels over de drie
religieuze stromingen in de 17de eeuw: Katholicisme, Calvinisme en
de Doopsgezinden. Zijn stelling is dat het geloof een allesoverheersende rol
vervulde in het dagelijks leven. Niet al zijn collega-historici zijn het
hiermee eens.
Als je het geheel overziet was het leven tijdens de Opstand
vrij hard. Maar Van Deursen benadrukt telkens dat in de ons omliggende landen
gewone mensen het een stuk slechter hadden.
Opwaartse mobiliteit was hier bijvoorbeeld goed mogelijk. In Frankrijk
werd je als boer geboren en bleef je boer. In het Holland van de 17de
eeuw hadden gewone mensen meer keuzes. Boeren konden naar de stad trekken om te
werken, je kon gaan varen of het leger in. Verandering van godsdienst was een
optie en ondanks de misoogsten stierven er maar weinig mensen van de honger en
was er een vangnet van armenzorg.
Het taalgebruik van Van Deursen is nogal archaïsch. Dit
leest niet altijd even prettig. Soms vraag je je af of hij citeert (wat hij
veelvuldig doet) of zelf aan het woord is. Leuk zijn het grote aantal woorden
voor uitschot: quaetdoeners, malfaiteurs, rabouwen, etc. en woorden als rousemousen
voor tekeer gaan. Interessant vind ik het onderscheid tussen gewoonten die
sterk afwijken van nu en gewoonten die nog hetzelfde zijn gebleven. Er bestond een groot verschil tussen moord en
doodslag. Het eerste was een grote zonde, het tweede een ongelukje. Bijna iedereen was tegen democratie, want de massa is niet
redelijk.
Afwijkend was ook dat Holland buitengewoon corrupt was in de
17de eeuw. Van Deursen verklaart dit o.a. uit het gebrek aan
vergaderruimte. Meestal werd er in de kroeg overlegd, met alle gevolgen van dien. Gelijk gebleven is de afkeer van vreemdelingen, vooral
Vlamingen en Brabanders. Dit blijkt van alle tijden. Verassend genoeg konden in
de 17de eeuw veel mensen lezen en schrijven, net als nu. Een
constante is verder dat de Hollandse vrouwen bazig waren. Daarentegen waren de
mannen altijd en overal dronken. Dat valt in deze eeuw weer mee.
In een langdradig hoofdstuk over inning van belastingen,
uitstel van betaling (het was heel gewoon om loon pas na jaren uit te betalen)
en het inzetten van pachters las ik een constructie die zo uit ‘Dode zielen’
leek weggelopen. Soldij aan soldaten werd met vertraging betaald (interessant
is dat een maand in het leger, zes weken duurde). Tussenpersonen rekenden een
rente. Deze werd bekostigd uit het feit dat gesneuvelde soldaten op de zgn.
monsterrol bleven staan en dat er dus soldij werd ontvangen. Deze ging
vervolgens niet naar de nabestaanden, dat spreekt vanzelf in het corrupte
Holland. Er werd op deze manier flink verdiend aan de oorlog en het leger van
80.000 koppen telde in werkelijkheid slechts 60.000. Als afsluitend feitje: in 1597 werd in Schoonhoven de
laatste Hollandse heks ter dood veroordeeld. Het vonnis werd uitgevoerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten