dinsdag 24 september 2013

A. Th. Van Deursen – Mensen van klein vermogen


Eind vorig jaar overleed de historicus Van Deursen. Een aanleiding om het nog ongelezen ‘Mensen van klein vermogen’ uit de kast te trekken.  Dit boek gaat over het dagelijkse leven in 17de eeuws Holland. Van Deursen behandelt een breed scala aan onderwerpen, van armoede, de rol van de vrouw, geld, corruptie, tot oorlog en volksgeloof. Het laatste deel gaat grotendeels over de drie religieuze stromingen in de 17de eeuw: Katholicisme, Calvinisme en de Doopsgezinden. Zijn stelling is dat het geloof een allesoverheersende rol vervulde in het dagelijks leven. Niet al zijn collega-historici zijn het hiermee eens.


Als je het geheel overziet was het leven tijdens de Opstand vrij hard. Maar Van Deursen benadrukt telkens dat in de ons omliggende landen gewone mensen het een stuk slechter hadden.  Opwaartse mobiliteit was hier bijvoorbeeld goed mogelijk. In Frankrijk werd je als boer geboren en bleef je boer. In het Holland van de 17de eeuw hadden gewone mensen meer keuzes. Boeren konden naar de stad trekken om te werken, je kon gaan varen of het leger in. Verandering van godsdienst was een optie en ondanks de misoogsten stierven er maar weinig mensen van de honger en was er een vangnet van armenzorg.

Het taalgebruik van Van Deursen is nogal archaïsch. Dit leest niet altijd even prettig. Soms vraag je je af of hij citeert (wat hij veelvuldig doet) of zelf aan het woord is. Leuk zijn het grote aantal woorden voor uitschot: quaetdoeners, malfaiteurs, rabouwen, etc. en woorden als rousemousen voor tekeer gaan. Interessant vind ik het onderscheid tussen gewoonten die sterk afwijken van nu en gewoonten die nog hetzelfde zijn gebleven.  Er bestond een groot verschil tussen moord en doodslag. Het eerste was een grote zonde, het tweede een ongelukje. Bijna iedereen was tegen democratie, want de massa is niet redelijk.

Afwijkend was ook dat Holland buitengewoon corrupt was in de 17de eeuw. Van Deursen verklaart dit o.a. uit het gebrek aan vergaderruimte. Meestal werd er in de kroeg overlegd, met alle gevolgen van dien. Gelijk gebleven is de afkeer van vreemdelingen, vooral Vlamingen en Brabanders. Dit blijkt van alle tijden. Verassend genoeg konden in de 17de eeuw veel mensen lezen en schrijven, net als nu. Een constante is verder dat de Hollandse vrouwen bazig waren. Daarentegen waren de mannen altijd en overal dronken. Dat valt in deze eeuw weer mee.

In een langdradig hoofdstuk over inning van belastingen, uitstel van betaling (het was heel gewoon om loon pas na jaren uit te betalen) en het inzetten van pachters las ik een constructie die zo uit ‘Dode zielen’ leek weggelopen. Soldij aan soldaten werd met vertraging betaald (interessant is dat een maand in het leger, zes weken duurde). Tussenpersonen rekenden een rente. Deze werd bekostigd uit het feit dat gesneuvelde soldaten op de zgn. monsterrol bleven staan en dat er dus soldij werd ontvangen. Deze ging vervolgens niet naar de nabestaanden, dat spreekt vanzelf in het corrupte Holland. Er werd op deze manier flink verdiend aan de oorlog en het leger van 80.000 koppen telde in werkelijkheid slechts 60.000. Als afsluitend feitje: in 1597 werd in Schoonhoven de laatste Hollandse heks ter dood veroordeeld. Het vonnis werd uitgevoerd.

Geen opmerkingen: