De Deense Tove Ditlevsen (1917-1976) is een veelgelezen auteur in haar eigen land. Vanaf 2020 werd haar werk in het Nederlands vertaald door Lammie Post-Oostenbrink. Ditlevsen is hier vooral bekend geworden door haar autobiografische trilogie (1967-1971), waarvan Kindertijd het eerste deel is. Tove groeide op in Vesterbro, toen een armoedige wijk in Kopenhagen; nu is het een gewilde plek om te wonen. Haar vader was een werkeloze arbeider die zich actief bleef inzetten voor de vakbond; haar moeder deed weinig meer dan wat rondhangen en het leven van haar huisgenoten vergallen.
Ditlevsen heeft een bijzondere manier van vertellen. In korte zinnen weet zij snel de bedompte sfeer van armoedigheid en uitzichtloosheid op te roepen. Haar ouders lijken weinig interesse in haar te hebben. Zij schrijft al jong poëzie, maar deelt dit niet met haar ouders. Lezen doet ze graag, maar haar moeder is hier erg op tegen: “Van lezen word je raar. In boeken staan alleen maar leugens.” Haar vader leest zelf socialistische lectuur en staat meer open voor zijn dochters interesse in literatuur, maar er is geen sprake van dat zij naar het gymnasium mag. Ditlevsen beschrijft haar jeugd niet helemaal in chronologische volgorde en tussendoor geeft zij beschouwingen over haar kindertijd. Wat soms stoort is dat zij als volwassen vrouw terugkijkt op haar jeugd, maar de meeste hoofdstukken zijn verhalend en staan in de tegenwoordige tijd alsof ze vanuit het kind zijn geschreven. Dit doet wat geforceerd aan, vooral omdat het taalgebruik helemaal niet kinderlijk is.
Als vroeg volwassen meisje probeert zij aansluiting te krijgen bij kinderen uit de buurt, maar deze zien haar als te slim. Zij probeert zich daarom dommer voor te doen dan ze is. Ze pikt samen met een vriendin spullen uit winkels, maar valt door de mand als zij niet alleen op de uitkijk moet staan maar zelf iets moet stelen. De worsteling met haar gevoelens uit ze in haar gedichten die ze in een poesiealbum schrijft. Op een dag vindt haar oudere broer de gedichten en lacht zich krom. Toch geeft hij toe dat ze goed zijn en via een vriend van hem benadert zij een krantenuitgever. Helaas is er geen plek op de kinderpagina voor seksueel getinte gedichten van een veertienjarige. Over een paar jaar mag ze weer aankloppen.
Ze weet vaak niet hoe ze moet reageren op haar omgeving. Wanneer ze moet huilen van verdriet kan ze dit niet en ook grapjes snapt ze niet altijd. Ze huilt om een foto in de krant van een gezin dat op straat is gezet, maar wanneer ze dit in het echt ziet, doet het haar niets. Ze twijfelt of ze wel echte gevoelens heeft. Even later schrijft ze: “Ik heb eigenlijk weinig op met de werkelijkheid.” Als ze in de spiegel kijkt ziet ze een bleek kind met een ontstelde blik. Ze kan haar zware gemoed niet verklaren en concludeert dat ze aan ‘de werelddepressie’ lijdt, een woord dat ze bij haar vader opving.
Mooi zijn haar beschouwingen over de kindertijd, die ze bijna als een ding beschrijft: een op maat gemaakte kindertijd, met een specifieke geur. “Je kunt niet aan je kindertijd ontsnappen, die hangt om je heen als een vieze stank. Je merkt het aan andere kinderen: elke kindertijd heeft zijn eigen geur. Je ruikt die van jezelf niet en bent soms bang dat die stank erger is dan die van iemand anders.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten