donderdag 17 oktober 2024

Jaco Berveling – Wereldwandelen!



Jaco Berveling is een Rotterdamse historicus en wetenschapsjournalist met een oog voor bijzondere onderwerpen: hij schreef eerder boeken over verzamelen, schedelmeten en wondermensen. In zijn nieuwste boek onderzoekt hij de vergeten geschiedenis van wereldwandelaars. Deze rage speelde vooral in de jaren 1905 tot 1935. Berveling noemt het een globetrottermanie. In het boek bespreekt hij een stoet aan Nederlanders die om diverse redenen besloten om op pad te gaan, te voet of op de fiets, met het voornemen de wereld rond te reizen. De auteur beperkt zich niet tot het vertellen van vele sterke en soms ongelofelijke verhalen, hij benadert het fenomeen ook wetenschappelijk: hij zoekt naar verklaringen, analyseert hun motieven en schetst de maatschappelijke achtergronden van het verschijnsel. Deze combinatie maakt het boek zeer leesbaar en boeiend.

Berveling begint de geschiedenis van het globetrotteren bij Jules Verne. In 1873 verscheen zijn roman De reis om de wereld in tachtig dagen. Het werd onmiddellijk een bestseller. In het boek sluit de Engelsman Phileas Fogg een weddenschap af om de aarde in tachtig dagen rond te reizen. Dit gegeven kreeg in de echte wereld aan het eind van de negentiende eeuw navolging. De ene uitdaging volgde op de andere. Meestal waren het journalisten die het erop waagden het record scherper te stellen en krantredacties die de weddenschappen aangingen, uiteraard om de oplagen van hun kranten te doen stijgen. In 2018 werd het laatste record gevestigd, in 57 uur de wereld rond. Er is in ruim een eeuw veel veranderd. Berveling noemt drie ontwikkelingen: de wereld is kleiner geworden, vervoersmiddelen en infrastructuur zijn enorm uitgebreid en de aandacht voor de wereld om ons heen is afgenomen. De wereldreizigers van eind negentiende eeuw maakten uitstapjes om dingen te bezichtigen. De eenentwintigste-eeuwse recordjager ziet alleen vliegvelden. 

Naast de wereldreiziger die een snelheidsrecord najoeg kwam begin twintigste eeuw in Europa het fenomeen wereldwandelaar op. Het waren meestal gewone mensen, arbeiders, werklozen, gelukszoekers, die sowieso gewend waren aan wandelen. Het ging deze mensen niet om snelheid. Maar het aantal kilometers en het aantal landen en continenten dat aangedaan werd, was wel degelijk van belang. Geïnspireerd door het boek van Jules Verne werden hierop weddenschappen afgesloten, maar vaker was zo’n weddenschap een verzinsel van de wandelaar om publiciteit te genereren.

 

In het eerste hoofdstuk geeft Berveling een breed overzicht van het verschijnsel in Nederland. Hij heeft zo’n tweehonderd wereldwandelaars weten te traceren en heeft diegenen die succes hadden vooral kunnen volgen via krantenarchieven. Wandelaars bezochten namelijk zelf vaak redacties in steden waar zij doorheen trokken: om bekendheid aan de reis te geven en als bewijs dat zij daadwerkelijk een stad of dorp gepasseerd waren. Daarbij had een beetje wereldwandelaar ook een controleboek bij zich om door lokale autoriteiten te laten tekenen. Een voornaamste bron van inkomsten was de verkoop van ansichtkaarten: portretkaarten waar zij zelf op stonden, met de uitdaging, zoals de landen waar zij doorheen hoopten te trekken of de zogenaamde weddenschap die was afgesloten. Om op te vallen waren zij vaak opvallend gekleed. Volendammer kostuums waren populair, net als padvinderspakjes en andere uniformen. Sommige deden alles om de aandacht te trekken, maakten muziek of droegen opvallende attributen mee, zoals een sjerp in nationale kleuren. Een gezin trok door Europa met een ton, waarin zij overnachten, anderen hadden ingenieuze karretjes gemaakt om een kind mee te kunnen nemen. In 1910 vertrokken de mannen D. Bos en J. Nijsen op wandeltocht in een reusachtige fles. Zij maakten zo reclame voor onder meer Haarlemmerolie. Zij kwamen niet heel ver.

 

De focus van Berveling ligt in de periode 1905-1935, maar hij vond kennelijk veel materiaal dat hij niet wilde laten liggen, maar dat betrekking had op decennia ervoor. In het hoofdstuk ‘Voorlopers en wegbereiders’ wijdt hij uit over hardlopers die hele dorpen in vervoering brachten of het opnamen tegen paarden. Hij beschrijft een reeks kunstlopers, die op stelten een tocht aangingen, of fietsend, koprollend of met een gewicht aan een been. Je denkt dan vanzelf, hoe gekker hoe beter. Serieuzer is het onderwerp: de psychologie van de wereldwandelaar. Het verkopen van kaarten was eigenlijk een soort bedelen. Maar omdat de gever iets terugkreeg in de vorm van een kaart, was hij eerder geneigd te betalen. Inzichtelijk is ook de indeling die de schrijver aanbrengt. Hij onderscheidt de wereldwandelaars in vijf categorieën die gebaseerd zijn op motieven om op pad te gaan: de idealisten, de klaplopers, de amateur-antropologen/publicisten, de avonturiers en de probleem-ontlopers. Je kunt deze indeling bekritiseren, omdat er veel overloop is. Veel lopers kun je in verschillende categorieën onderbrengen, maar een indeling is onontbeerlijk om de grote hoeveelheid materiaal inzichtelijk te maken. Kiezen voor hun motieven in plaats van bijvoorbeeld woonplaats, leeftijd of reisdoel, voegt echt meer toe aan het onderzoek.

 

In vijf hoofdstukken bespreekt Berveling vervolgens een groot aantal wereldwandelaars per categorie. Het zijn meestal jongemannen uit een arbeidersmilieu. Zij reisden simpel en hadden ook niet het geld voor dure vervoersmiddelen. De verhalen zijn soms ongelooflijk. Mannen die wekenlang door Afrika trekken, praktisch zonder eten of drinken. Ze worden aangevallen door wilde dieren, raken gewond, worden beroofd, enzovoorts. Daarentegen maken veel wandelaars over het algemeen – hoewel het zwaar blijft – veel mooie dingen mee: ze treden in het huwelijk, verdienen flink geld, leren een land kennen en maken prachtige avonturen mee. Waar Berveling voortdurend tegenaan liep in zijn onderzoek is het onderscheiden van waarheid en fictie. Sommige verhalen - bijvoorbeeld in eigen publicaties van de globetrotters - zijn te mooi om waar te zijn. En dat zijn ze dus meestal ook niet. En opmerkelijk vaak moet de schrijver, nadat hij het begin van een wandeltocht heeft beschreven, concluderen, dat er niets meer van iemand werd vernomen.

 

Halverwege de jaren dertig liep de rage op een einde. De politieke en economische crisis die Europa in zijn greep hield had hiermee te maken, maar men was het globetrotteren ook een beetje zat. Krantenredacties besteedden er minder aandacht aan en het publiek was minder onder de indruk van alweer een wandelaar. Berveling noemt het aan het eind van zijn boek ‘De plaag der wereldreizigers’. Er werd zelfs geroepen dat de overheid zou moeten ingrijpen. Dat gebeurde ook in Frankrijk, waar ter onderscheiding van landlopers, wereldwandelaars een identiteitsbewijs moesten hebben. Consulaten in alle delen van de wereld kregen ook meer en meer te maken met uitgeputte en berooide avonturiers. In 1920 werd er in Marseille melding gemaakt van wel vijftig wereldwandelaars. De krant berichtte dat men er een vakcongres had kunnen houden.

 

In Wereldwandelen! is voor het eerst de globetrottermanie van begin twintigste eeuw uitvoerig in kaart gebracht. Dat maakt het boek uniek. Door de toegankelijke manier van schrijven is het boek niet alleen voor de wetenschappelijk geïnteresseerde lezer aantrekkelijk, maar voor iedereen die van bijzondere historische verhalen houdt. Jaco Berveling neemt zijn onderwerp serieus, maar heeft met een licht ironische toon ook oog voor de soms bizarre uitwassen van het wereldwandelen. De parade aan wereldwandelaars is soms wat overvloedig, maar wie er niet genoeg van kan krijgen, er is een website waar alle globetrotters zijn terug te vinden: https://globetrottermanie.nl

Geen opmerkingen: