Dore van
Duivenbode kwam als kind vaak in het Poolse Oświęcim, in het Duits Auschwitz. Wereldwijd
staat de naam symbool voor de gruwelijkheden van de Holocaust. In Oświęcim
woonden ook gewoon mensen. En zij zijn er blijven wonen na de oorlog. De moeder
van Van Duivenbode is Barbara Starzyńska. Zij groeide op in Oświęcim en schreef
er later met haar partner Hans Citroen een verbluffend boek over.
Van Duivenbode keert in Mijn Poolse huis terug naar het familiehuis. Haar moeder en grootmoeder zijn overleden. Het huis is het enige dat haar nog bindt aan Oświęcim. Als zij aankomt, na een noodkreet van de buurvrouw dat de waterleiding is gesprongen, ziet zij het verval. De verf bladdert af, een muurtje is bedekt met mos en als zij naar binnen wil breekt de sleutel af.
Het huis
roept herinnering op. Van Duivenbode beschrijft haar worsteling met het huis:
verkopen of opknappen, verhuren of er zelf vaker heengaan? Haar verblijf roept herinneringen
op aan vakanties in Oświęcim. De verhalen gaan over haar moeder en grootmoeder.
Babcia woonde in een klein flatje, vol met Christusbeeldjes. Zij begreep haar
dochter die naar Nederland vertrok niet. Dat zij was gescheiden en niet meer
naar de kerk ging was onbegrijpelijk voor haar.
Van
Duivenbode gaat op zoek naar verhalen over het verleden. Zij spreekt mensen die
een privémuseum over de stad hebben aangelegd en ouderen die vertellen over de
fabriek die er na de oorlog kwam. Iedereen voelt de loden last van het kamp en
het museum. Liever praten zij over de voordelen van wonen in Oświęcim.
Bij
iedereen speelt het dilemma: blijven of vertrekken. Haar nichtje groeide hier op.
Zij en haar vriendinnen wilden niets liever dan zo snel mogelijk weg. Later
keerde een aantal van hen terug. Een eigen plek hebben, een stuk grond, is erg
belangrijk. In het licht van de geschiedenis is dat niet verwonderlijk. De stad
was Duits. De grenzen van Polen zijn vaak verschoven. Het is niet
vanzelfsprekend om op eigen grond te wonen. De buurvrouw dringt bij Dore aan om
het huis te behouden. Het is een investering. “Poolse grond heb je voor de rest
van je leven.”
Van
Duivenbode blijft vragen, maar krijgt zelden een rechtstreeks antwoord. Als
kind had zij dezelfde ervaring. “Niemand wilde mij vertellen wat hier gebeurd
was.” Mensen bouwen een nieuw bestaan op na de decennialange overheersing door
het communisme. Niemand wil achteruit kijken. Vaak hoort zij de dooddoener.
“Toen was toen en nu is nu.” Uiteindelijk spreekt zij een babcia die haar
grootmoeder goed heeft gekend. Zij vertelt haar dat haar grootmoeder een
buitenechtelijke relatie had. Dat kwam vaker voor in die naoorlogse jaren.
Scheiden was geen optie. Van Duivenbode weet niet wat ze met dit verhaal aan
moet. Kennelijk betekent het opbiechten van deze roddel meer voor haar dan een
verhaal over het kamp.
In
Nederland trof zij ooit een Poolse vrouw die haar een nieuw inzicht gaf. “De
oorlog kun je niet verwerken. Verwerken is niks. Dat is bedacht in boeken.
Mensen gaan naar een cursus of een psycholoog. Allemaal onzin. Het enige wat je
kunt doen, is proberen aan iets anders te denken.”
Naast de
zware verhalen op haar zoektocht naar hoe het was te wonen zo dicht bij de hel,
bevat haar boek veel grappige observaties en anekdotes. De bus die haar als
kind terugbracht naar Nederland rook naar schnitzel en sokken. Zij durfde haar
vriendinnen na zo’n vakantie niet thuis uit te nodigen. Er hing een geur om
haar heen, dezelfde geur die opsteeg uit de plastic tassen van oma. De tasjes
verdwenen in de vriezer, maar dat mocht niet baten; de geur van Poolse worst
drong overal doorheen.
Soms sluipt
er een cynisch grapje in haar verhaal, waarvan ik mij afvraag of zij zelf
beseft dat het voor anderen schokkend kan zijn. Een ruimte achter de
boekenkast, waar de familie dure spullen bewaarde, wordt het Anne Frank-hok
genoemd. Zij schrijft erover zonder bijbedoelingen. Ik vond dat opmerkelijk.
Zij moet in
Oświęcim er steeds aan wennen dat het een stad is waar ook plek moet zijn is
voor dagelijkse functies. In een voormalig complex waar Joden gevangen zaten zit
nu een kerk en tegen het museum aan wordt een supermarkt gebouwd. De moeder en
stiefvader van haar winden zich regelmatig op wanneer er weer een spoor van het
verleden wordt gewist. Een barak met historisch betekent is bij een tweede
bezoek gesloopt. Grappig is dat de stiefvader de afgebladerde gebouwen zo mooi
vindt. De Polen vinden er niks aan. In een melkbar, waar slechts alleenstaanden
zitten te eten, wordt hij helemaal enthousiast. Het eten is smerig. Hij vindt
het kennelijk authentiek. Babcia houdt geschokt een zakdoek voor haar mond en
hoopt dat zij niet wordt gezien door bekenden.
De mix van
zware thematiek en luchtige toon maken Mijn Poolse huis een uniek boek. Dore
van Duivenbode schrijft over de Poolse houding in de omgang met het verleden,
maar vertelt tegelijk een heel persoonlijk verhaal. En de botsing tussen de
Poolse en Nederlandse cultuur komt mooi naar voren. Aan het eind van haar boek kijkt
zij terug. “Door andermans verleden en context te zien wordt ons wereldbeeld
breder. Hoe ouder ik word, hoe diffuser mijn verleden.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten