zondag 20 april 2025

Detlev van Heest – De resten van een mens


 
Vorig jaar verscheen van Detlev van Heest het dikke Parkeren in Hilversum, waarin hij in dagboekachtige stijl zijn terugkeer naar Nederland, de dood van zijn vriend Han Voskuil en zijn werk als parkeercontroleur beschrijft. De resten van een mens, dat onlangs verscheen, is hier een vervolg op. In meer dan achthonderd pagina’s geeft hij een beeld van zijn werk in Hilversum waar de spanningen met leidinggevenden steeds hoger oplopen en waar hij contacten onderhoudt met een aantal markante persoonlijkheden. Hij bezoekt daarnaast zijn familieleden in Duitsland, waarvan de meeste op sterven na dood zijn of opgesloten zitten; en hij ziet geregeld Lousje Voskuil en minder vaak Frida Vogels. Een thema in het boek is de menselijke aftakeling, Detlev komt er steeds meer alleen voor te staan. Gelukkig brengt hij het verslag van zijn dagelijkse leven aan de lezer met ruim voldoende ironie en humor om het tot het eind toe uit te lezen; sterker, ik vloog door de achthonderd pagina’s heen.


Ik begin met citeren van de eerste regels uit het boek: ‘In Mainz was ik vroeger dan mijn tante uit Hamburg, die ook overkwam voor de 85e verjaardag van haar broer. Ik slenterde naar het hotel, achter de Dom, en bekeek de lelijke straten en lelijke gebouwen van deze provinciestad. Het hotel was weerzinwekkend, met grote bruine tegels, plastic-houten deuren en kamers waarvan je bij binnentreden automatisch de gordijnroeden op hun deugdelijkheid ging beoordelen, omdat de kapstok te laag was om je leven met succes aan te beëindigen.’ Een schitterend begin, waar je meteen de stijl van Van Heest in herkent: detailbeschrijvingen geven en een duidelijk mening uiten die hij beeldend en zeer geestig verwoord.

 

Tijdens zijn werk als parkeercontroleur reageert hij meestal onderkoeld en geeft hij bijvoorbeeld terloops aan dat hij weer eens met de dood is bedreigd. Hij is behulpzaam voor zijn collega’s, schrijft brieven voor hen en spreekt geen oordeel uit als iemand een seksistische grap of domme racistische opmerking maakt. Zijn houding tegenover leidinggevenden is geheel anders. Het is een stelletje uiterst luie en domme bureaucraten; zij oefenen macht uit en volgen exact de regeltjes als dat hen zo uitkomt, maar zijn niet in staat tot argumenteren. De ene keer wordt Detlev aangesproken omdat hij te veel bekeurt, de volgende keer doet hij juist te weinig, draagt hij een bruine in plaats van een zwarte riem of is hij volgens de bedrijfsklok, die vijf minuten voorloopt, vijf minuten te laat voor het overleg waar niemand iets te zeggen heeft. Als Detlev een van hen aanspreekt op een formele regel - regels waar vaak naar verwezen wordt - dan geldt deze plots niet. De machtsstructuur die hij beschrijft doet sterk denken aan hoe autoritaire staten functioneren, met alle corruptie die hierbij hoort: zo stuurt de burgemeester gewoon zijn bekeuring terug die vervolgens verdwijnt. De een na de andere collega zit gefrustreerd thuis of wordt het bedrijf uitgewerkt. Detlev kan zijn woede steeds minder goed beheersen, scheldt een leidinggevende uit voor kapo en krijgt een officiële waarschuwing nadat zij opgezocht heeft wat dit woord betekent. Langzaam wordt hij naar de uitgang gewerkt.

 

Kennissen vragen hem waarom hij geen werk doet op zijn eigen niveau, maar hij antwoordt dan dat dit zijn niveau is: bonnen uitdelen aan automobilisten. Bovendien kan hij niet met andere mensen samenwerken. ‘Het onderliggende probleem was dat ik voor geen enkel werk geschikt was. Ik had geen uithoudingsvermogen. Ik was snel uitgekeken op iets wat me niet boeide, en er was haast niets wat me boeide. Ik zat vol onwil als er samengewerkt moest worden, en leiding kon ik ook niet geven, omdat ik geen geduld met mijn collega’s had, met name met mijn autochtone collega’s die in de regel een stuk stommer waren dan de allochtone collega's die door hun taalachterstand In de parkeercontrole waren verzeild.’ In zijn privéleven is samenwerken of samenleven evenmin eenvoudig. Detlev heeft enige tijd een vriendin, Adèle. Zij houdt van musea bezoeken, zonvakanties en rondrijden met een auto. De relatie houdt stand tot ongeveer een derde van het boek.

 

Op straat in Hilversum maakt hij wel contact en bezoekt hij zelfs mensen thuis, zoals de ex-nieuwslezer Ben Hummer (Fred Emmer) en zijn vijfde vrouw Carmen, waarvan hij gaat scheiden. Hummer zit in een rolstoel en woont later in een zorginstelling. Mooi is hoe Van Heest de wanhoop en eentonigheid beschrijft van iemand die er steeds meer alleen voor komt te staan. Ook bezoekt hij de alleenstaande Emma Paulides, de moeder van Sandra, die op haar eenentwintigste werd vermoord in Zaandam, de paskamermoord. Telkens vertelt zij hem dat zij nog dagelijks aan haar dochter denkt, hoe fout de media met haar omgingen en hoe ze is gevlucht naar Hilversum omdat niemand haar hier kent. Zij vertrouwt bijna niemand meer en later is Detlev ook niet meer welkom, nog later moet zij opgenomen worden en verhuist zij naar een hospice. De vele ontmoetingen met haar en later de gesprekken met familieleden zitten vol herhalingen, net als bij de gesprekken met Lousje, de weduwe van Han Voskuil. Zij wordt steeds vergeetachtiger en lijkt intussen verdomd veel op de moeder van Nicolien (Lousje), zoals Voskuil haar beschreef. Bij een roman zou een redacteur deze eindeloze herhalingen er wellicht uit hebben gehaald, maar bij Van Heest (en ook bij Voskuil) werkt het juist heel goed. Ik denk dat hij goed weergeeft hoe het er werkelijk aan toegaat bij iemand die aftakelt, wanhopig is en /of stervende is. De herhaling is een manier om vast te houden aan het leven.

 

Je leest dit terug bij zijn ontmoetingen met familieleden. Velen zijn al op leeftijd, maar ze proberen zich kranig staande te houden. Een gesprek aangaan is met hen bijna onmogelijk: ‘In mijn familie hadden argumenten de kracht van welles-nietes. Luisteren gold bij ons als tijdverspilling. Eigen inzichten, al sloegen ze als een tang op een varken, werden met stelligheid op luide toon geuit en net zo lang herhaald tot een ander platgeslagen was. Daar waren zelfs geen feiten tegen bestand. Een repeterend geweer won het altijd van een handvuurwapen.’ Deze herhalingen, waarmee Detlev van Heest schrijnende situaties blootlegt, gekoppeld aan zijn zakelijke manier van beschrijven en zijn ironische toon, maken van De resten van een mens een meesterwerk.

Geen opmerkingen: