De meeste mensen deugen staat al heel lang in de bestseller top zestig. Ik kwam het boek tegen op ThuisBieb en heb het digitaal gelezen, bijna duizend kleine pagina’s. Dat lijkt veel en de papieren versie ziet er ook fors uit, maar dat ligt vooral aan de vormgeving. Bregman schrijft vlot. Je vliegt door het boek heen. Ik heb het idee dat ik wat achter de feiten aanloop omdat ik het nu pas gelezen heb, ook omdat de Corona-actualiteit geen plek heeft in dit boek, terwijl Bregman ideeën wel actualiteit en urgentie hebben.
De titel is meteen aansprekend en ook goed gekozen. Alle mensen deugen zou te provocerend zijn en ook niet waar. De centrale stelling van Bregman is dat de mens van nature sociaal en vredelievend is, maar dat eeuwenlang vooral de mening overheerste dat beschaving slechts een dun laagje is. Als dat laagje wegvalt, in tijden van oorlog of crisis, dan komt onze ware aard boven en gedragen we ons egoïstisch en zijn we boosaardig naar anderen toe. Op deze premisse is ons economisch model gestoeld: de homo economicus die uitsluitend zijn eigenbelang nastreeft. We doen dit allemaal en zo houden we elkaar in evenwicht. Dit leidt ten slotte tot de best mogelijke wereld voor iedereen.
Om dit te ontkrachten begint Bregman bij de ideeën van een aantal filosofen, met name zet hij Hobbes en Rousseau tegenover elkaar. Thomas Hobbes (1588-1679) stelde dat de mens van nature voor de medemens een wolf is. Om vrede te kunnen stichten is een sterke leider noodzakelijk. De Leviathan noemde Hobbes deze alleenheerser en zo luidt ook de titel van zijn beroemdste boek. Jean-Jacques Rousseau (1711-1778) ging uit van het tegenovergestelde. De mens leefde in de natuurstaat in vrede met zijn soortgenoten. Het bezit, de landbouw en uiteindelijk de staat maakten van hem een slaaf en een monster.
Eeuwenlang werden Hobbesianen als realisten gezien en aanhangers van Rousseau als naïef. Dit is het overwegende beeld dat bestaat in de politiek en in de economie maar het bestaat ook in een betrekkelijk jonge wetenschap als de sociaal-psychologie. In de twintigste eeuw werden er binnen dit vakgebied vele experimenten uitgevoerd om te laten zien wat er met mensen gebeurt als dat dunne laagje vernis verdwijnt: juist: we werden onmensen en deden elkaar de vreselijkste dingen aan.
Bregman gaat uitvoerig in op en aantal van deze beroemde experimenten en laat zien dat de uitkomsten sterk gemanipuleerd waren en in de media werden uitvergroot. Het is interessante materie. Hij behandelt bijvoorbeeld het Stanford prison experiment uit 1971. Zet een groep mensen bij elkaar, benoem de ene helft als gevangenen, de andere helft als bewakers en vanzelf wordt de eerste groep onderdrukt door de tweede. Mensen neigen zo naar hun natuurlijke staat en nemen autoritair gedrag aan.
Het is goed van Bregman om uitgebreid te laten zien dat het onderzoek totaal niet deugde. Deelnemers werden gemanipuleerd om de gewenste uitslag te bereiken. Maar deze fraude was al heel lang bekend. Geen sociaalpsycholoog neemt vandaag de dag de uitkomsten zomaar voor waar aan. Het is voor mij een beetje jammer dat ik bijna alle voorbeelden die Bregman in zijn boek behandelt al kende, evenals de meeste kritiek die hij erop heeft. Misschien behoor ik niet helemaal tot de doelgroep voor wie hij dit boek heeft geschreven.
In de eerste helft van zijn boek gaat Bregman in op de natuurstaat van de mens. Waar ging het fout? Is hier de vraag die hij zichzelf stelt. Hij brengt een correctie aan op het beeld van de oermens als een brute strijder die leefde in een wereld waar allen vochten tegen allen. het Hobbesiaanse mensbeeld. Het is jammer dat hij hier niet wat dieper op zaken in gaat en wat exacter dingen formuleert waar hij over schrijft. Bij auteurs als Hobbes, Locke en Rousseau is het denken over de natuurstaat vooral een theoretisch uitgangspunt voor het verklaren van onze sociale en wettelijke conventies. Bregman onderscheidt dit theoretische idee nauwelijks van de historische oermensen, die als jager-verzamelaars leefden. En om te onderzoeken hoe deze oermensen leefden gaat hij weer te rade bij wat vroeger primitieve volkeren werden genoemd.
Hij behandelt bijvoorbeeld de contacten tussen Europeanen en de bewoners van Paaseiland. Het beeld van Paaseiland was lange tijd dat van een wrede maatschappij waar tijdens een bloederige burgeroorlog vele doden vielen. Nieuw onderzoek toonde echter aan dat de Paas-eilanders juist vreedzaam samenleefden. Na het behandelen van meer onderzoek concludeert Bregman dat in de tijd voor de landbouw mensen in betrekkelijke harmonie met elkaar leefden en meestal voldoende te eten hadden. Deze conclusie vind ik nogal voorbarig. De oermens bestaat natuurlijk niet. Het gaat om een ontwikkeling van eeuwen en eeuwen en om een verspreidingsgebied dat bijna de hele aarde omvat. Hoe kun je hierover zulke algemene uitspraken doen?
Maar los hiervan vielen mij wat tegenstrijdigheden op. Eerst zegt hij dat het vanaf het ontstaan van de landbouw verkeerd gaat. Er is persoonlijk bezit, men gaat dit verdedigen en er ontstaat schaarste. Er begint zich een complexe samenleving te vormen, er komen wetten, vrouwen worden tweederangsburgers en er worden oorlogen uitgevochten. Vreemd is dat hij, na het uitvoerig beschrijven van de vredelievendheid van de Paaseilanders, doodleuk meldt hoe zij hun landbouwproducten met elkaar deelden. Hier had de landbouw dus kennelijk niet zulke negatieve effecten.
Een ander problematisch begrip is mismatch, alsof de mens uit zijn natuurlijke omgeving is weggerukt en in de moderne maatschappij niet op zijn plaats is. Soorten passen zich voortdurend aan aan hun veranderde omgeving. Een mismatch als eigenschap die niet meer relevant is in een nieuwe omgeving is in de biologie een werkzaam begrip. Bij de ontwikkeling van de moderne mens wordt het vooral als ethisch begrip ingezet. Nu hebben mensen obesitas. In de oertijd was veel kunnen eten noodzakelijk omdat er niet zoveel te eten was. Vreemd is dan dat Bregman het heeft over het ontstaan van schaarste bij de opkomst van de landbouw. In die zogenaamde oertijd was er toch voldoende te eten? Misschien leg ik op teveel slakken zout, maar dit soort tegenstrijdigheden, die bijna onoverkomelijk zijn als je zulke grote begrippen gebruikt, duiken te vaak op in zijn betoog. Nog één misser, waar hij het heeft over een Pools concentratiekamp bedoelt hij een Naziconcentratiekamp.
In de loop van het boek ging het mij meer en meer tegenstaan dat Bregman vooral voorbeelden aanhaalt die passen binnen zijn verhaal. Zo vertelt hij over soldaten die in de loopgraven expres over de vijand heen schoten, maar er zijn tallozen voorbeelden te vinden in oorlogen en opstanden waarbij mensen elkaar met overtuiging verscheurden. Bregman is in het algemeen veel minder kritisch op auteurs die zijn stelling bevestigen dan op mensen die hem tegenspreken. En een naar trekje van hem is dat hij bij schrijvers en wetenschappers die een negatieve mensbeeld aanhangen soms ingaat op hun persoonlijke leven en daar hun slechte eigenschappen benoemt. Golding schreef met Lord of the Flies een mooi maar volgens Bregman onrealistisch boek. Waarom moet hij dit bekrachtigen door hem als slecht mens neer te zetten? Zo is Machiavelli volgens hem een loser. Bij mensen waar hij het mee eens is doet hij dit nooit.
Dit neemt allemaal niet weg dat Bregman een uitdagend boek heeft geschreven met een hele reeks interessante onderwerpen. Hier is te weinig ruimte om dit allemaal te behandelen. De kracht van het Pygmalion effect en van het Golem effect zijn zeer boeiend. Zijn kritische kijk op empathie is verfrissend. En hoe er gewerkt wordt in Noorse gevangenissen is zeer verhelderend. De recidive is veel lager dan bij het repressieve Amerikaanse gevangenissysteem. Bij zijn positieve voorbeelden mis je soms de actualiteit. Zo komen de ideeën van Jos de Blok over organisatievormen – hij is de oprichter van Buurtzorg – in een iets ander daglicht te staan na een financieel schandaal.
Tot slot, een onderwerp waar ik aan voorbij ben gegaan is zijn bespreking van de verschrikkingen van het Nazisme. Hij komt met een aantal te simpele verklaringen. Je merkt dat hij hier niet goed raad mee weet. “Eichman deed het kwade omdat hij dacht dat het goed was.” Dit citaat zou de start moeten zijn van een bespiegeling, en niet de eindconclusie. Alles bij elkaar kan ik mij zeker vinden in de titel van Bregmans boek: De meeste mensen deugen. Alleen gaat hij teveel voorbij aan juist het meest boeiende aspect. De enkelingen die niet deugen weten kennelijk veel teweeg te brengen. Hoe krijgen zij dit voor elkaar? Een volgend boek van hem zou kunnen heten: Sommige mensen deugen niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten