Rodaan Al Galidi (1971) werd geboren in Irak. Hij ontvluchtte in 1998 zijn land en kwam in Nederland terecht, waar hij kennismaakte met de Nederlandse inburgeringsbureaucratie. Pas in 2007 mocht hij hier legaal verblijven. In 2016 schreef hij over het leven in een azc in de roman Hoe ik talent voor het leven kreeg. Holland is een vervolg op dit boek. Hoofdpersoon is wederom Semmier Kariem. Hij maakt kennis met de Nederlandse maatschappij als voormalig azc-bewoner. Dit verhaal is minder schrijnend dan het verhaal binnen het azc, maar de blik van de verteller is niet minder scherp.
Semmier is iemand die steeds observeert en zich dingen afvraagt. Hij is zich bewust van zijn positie als vreemdeling die deel uit wil maken van de Nederlandse samenleving. Hij staat open voor iedere ontmoeting en is oprecht verbaasd als zijn pogingen om contact te maken worden afgewezen. Zo begrijpt hij de Nederlandse manier van wegkijken niet. Waarom negeert iemand hem die hij onlangs nog heeft gesproken?
Zijn zelfgekozen uitzonderingspositie begint al wanneer hij weigert een uitkering aan te vragen of in aanmerking te willen komen voor een huurhuis. Bij de diensten bestaat deze optie eenvoudigweg niet. Een ziektekostenverzekering is dan lastig te krijgen, net als een uitreisvisum om naar andere landen in Europa te reizen. Het eerste aanvaardt hij als een risico, voor het tweede koopt hij een vals document, dat gewoon een echt document is.
Semmier laat veel aan het toeval over. Hij belt vrienden van het azc en komt zo als eerste terecht op een boerderij. Hij doet weinig meer dan uitrusten, klusjes doen bij mensen uit het dorp en gesprekken voeren om de Nederlanders te begrijpen. Hij vergelijkt gesprekken met mensen van allerlei nationaliteiten met het stemmen van een gitaar. “Maar helaas bleek nu dat ik om een gesprek te voeren met een Nederlander alle snaren precies goed gestemd moest hebben. Of liever nog: het hele instrument inruilen.”
Hij wordt verliefd op Lidewij, die in de rest van het verhaal in zijn gedachten blijft. Vanuit de boerderij verhuist hij naar een studentenhuis waar hij na enige tijd wordt geaccepteerd door de jonge bewoners. Hij geeft humoristische beschrijvingen van de capriolen van de studenten. Het leven hier draait vooral om veel drank, drugs en seks. Semmier kijkt er met verbazing naar en vraagt zich af hoe het kan dat deze mensen over een paar jaar veranderen in brave burgers die nooit meer een uitspatting zullen beleven.
De hoofdpersoon moet op een gegeven moment het huis verlaten. Hij voelt zich vanuit een gevoel van gastvrijheid min of meer gedwongen een aantal ex-bewoners van zijn vroegere azc te laten logeren op zijn kamer. De spanningen met andere huisgenoten lopen op. Hij blijft er redelijk onderkoeld onder en verhuist weer. Hij moet vaker plotseling vertrekken uit een huis. Spullen en huisraad laat hij gewoon achter, want nieuwe meubels scharrel je op één dag bij elkaar. Op iedere straathoek staat wel wat bij het afval. Het enige van waarde dat hij meesleept is een vuilniszak met fortoalbums, die hij in de loop der jaren heeft verzameld. Overal waar hij komt en hij zo’n familiealbum ziet staan, kan hij het niet laten erin te kijken.
Leuk zijn de bizarre details van het onderhuren, zwartwerken en omgaan met instanties. Op een gegeven moment wordt hij verplicht een inburgeringsexamen af te leggen en een taaltoets te doen. De ambtenaar maakt hem dit met veel machtsvertoon in het Nederlands duidelijk. Het feit dat Semmier het Nederlands al perfect beheerst is geen argument om ervan af te zien. In diverse huizen woont Semmier met veel lotgenoten in één ruimte. Soms moet de schijn hooggehouden worden dat er eigenlijk één persoon woont, de moeder van de verhuurder. In een flat woont hij zelfs in een woning – met nog tien anderen – van iemand die overleden is. In de Nederlandse administratie is dit gegeven nog niet doorgedrongen, dus zij kunnen er voorlopig blijven wonen.
Over het algemeen vindt hij veel aardige mensen op zijn weg. Bijna iedereen is behulpzaam, maar de meeste mensen hebben ook een formele kant, waar hij weinig van begrijpt. Hij vergelijkt situaties met die in Irak en gaat hierover in discussie met andere Irakezen. Wanneer hij beweert dat vrouwen geen rechten hebben in Irak en zelf hun partner niet mogen kiezen, krijgt hij als antwoord. “Hier kiest de vrouw ook niet zelf. Haar psychische problemen kiezen voor haar. Psychische problemen die haar ouders haar hebben meegegeven. Dus kiezen haar ouders. Net als bij ons.” Grappig is ook zijn beschrijving van en Iraaks restaurant. “In een Iraaks restaurant heb je een gasmasker nodig om er te blijven zitten, en twee handdoeken voor je zweet, maar het eten is er verrukkelijk. In een Iraaks restaurant blijf je niet voor een lange babbel. Je bestelt, eet snel en gaat.”
De belevenissen van Semmier zijn amusant en zijn waarnemingen zijn scherp, maar na vierhonderd pagina’s is de spanning er wel af. Sommige hoofdstukken zijn wel erg gevuld met details en bepaalde situaties keren te vaak terug. Dat is jammer. Ook vond ik de hoofdpersoon, die zich bijna nergens thuis voelt, een beetje een braverik. Zijn eigen seksavonturen houdt hij bijvoorbeeld geheel buiten de verhalen die hij over de studenten vertelt. Je moet ernaar raden. Of hij beleeft ze echt niet. Semmier laat veel in zijn leven aan het toeval over, maar kiest toch ongemerkt steeds de juiste weg.
Tot slot een mooi citaat: “Luister twee uur naar een Arabische president die zijn volk toespreekt en luister vijf minuten naar een Nederlandse klusjesman die met een oude Nederlandse vrouw praat voor wie hij de gootsteen zal repareren. In de vijf minuten van de klusser zal je alleen duidelijke informatie vinden. En in de twee uur van de Arabische president helemaal niets van dat. Daarom kan de Nederlandse klusjesman de gootsteen repareren en maakt een Arabische president het volk alleen maar kapot, zodat hij president kan blijven.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten