Strindberg was licht krankzinnig maar schreef
prachtige boeken. Zijn meest donkere periode in zijn leven leverde ons een van
de mooiste dagboeken van hem op. In Inferno doet hij verslag van de jaren
1896-1897. Hij is zijn vaderland ontvlucht, woont in Parijs en houdt zich bezig
met wilde scheikundige experimenten zoals het maken van goud. Later vertrekt
hij naar een dorpje in Duitsland waar zijn kinderen en schoonfamilie wonen.
Het
hele dagboek is doortrokken van absurditeiten. Het is komisch maar ook diep
tragisch, en bijzonder mooi opgeschreven. Een boek van bijvoorbeeld Saskia de Coster kun je absurd noemen, maar bij Strindberg heb je op de eerste pagina al in de
gaten dat het een prachtboek is, bij De Coster heb je meteen het omgekeerde
gevoel.
Strindberg meet zijn gektes in Inferno breed uit: godsdienstwaan, het voortdurend leggen van allerlei verbanden, achtervolgingswaan, extreme doodsangst, het gevoel dat de duivel het op je gemunt hebt, angst om door elektriseermachines gedood te worden. DSM-IV kun je er naast leggen en wellicht met wat extra hoofdstukken uitbreiden.
Strindberg meet zijn gektes in Inferno breed uit: godsdienstwaan, het voortdurend leggen van allerlei verbanden, achtervolgingswaan, extreme doodsangst, het gevoel dat de duivel het op je gemunt hebt, angst om door elektriseermachines gedood te worden. DSM-IV kun je er naast leggen en wellicht met wat extra hoofdstukken uitbreiden.
Strindberg heeft het gevoel voortdurend beheerst te worden door
krachten buiten hem. Hij loopt langs een boekenmarkt, slaat een boek op en ziet
een aanwijzing hoe een scheikundig probleem op te lossen. Alles om hem heen
heeft betekenis: “het is absoluut geen toeval meer dat mijn hoofdkussen bepaalde
vormen aanneemt”.
Het dagboek is precies lang genoeg; bij honderd pagina meer
zou het niet meer leuk zijn om iemand zo te zien lijden. Ik vroeg mij af in
welke staat hij dit dagboek heeft gepubliceerd. Zat hij nog volkomen opgesloten
in zijn wanen of kon hij er met meer afstand naar kijken? En in hoeverre is het
aangedikt of verzonnen? Strindberg zelf gaat hierop in in de epiloog: “De lezer
die meent dat dit boek een verzinsel is, wordt uitgenodigd mijn dagboek in te
zien...” Mij overtuigt dit niet. Als in een voorwoord van een roman staat dat
elke relatie met werkelijk bestaande personen op toeval berust, weet je te
maken te hebben met een fel realistisch boek, waarbij slechts de namen zijn
aangepast.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten