vrijdag 27 september 2013

Adriaan Morriën – Ik heb nu weer de tijd


Ik ben niet zo’n fan van Adriaan Morriën. De bundel ‘Waarom ik geen Dante-specialist ben geworden’ kocht ik louter om de titel. Deze verzamelbundel zag er wel aardig uit en kostte bijna niets. Er staan stukken in die gaan over zijn jeugd, over zijn schrijverschap en vele pagina’s zijn gevuld met losse gedachtes en anekdotes. Hij schrijft veel over ontmoetingen met andere schrijvers uit de tijd net voor en na de oorlog. De mijmeringen vind ik niet zo interessant. Morriën is dromer en heeft een wat natte belangstelling voor vrouwen en meisjes. Hij is geen groot waarnemer. Zelden beweert hij iets waarvan je achterover valt. Zijn stijl is ook niet erg bijzonder.


Aardig vond ik zijn jeugdherinneringen uit IJmuiden: klein huisje, christelijke ouders, beklemmende sfeer. Helaas, juist wanneer ik in een verhaal van hem zit en er meer over wil lezen, springt hij over naar een ander onderwerp. Zijn ouders beschrijft hij te kort, hij noemt een dodelijke ziekte die hij had, maar zegt er verder weinig over. Eerste verliefdheden, moederbinding, het blijft allemaal veilig aan de oppervlakte.

Een ander leuk deel van dit boek zijn interviews met schrijvers. Dan lees je af en toe wel iets opmerkelijks. Jan Hanlo, als Morriën vraagt naar zijn verzameling gemberpotten: ”Ja, maar het is er bij één gebleven. Kijk hier is ie. Ik vind hem wel mooi. Ik zet er bloemen in. Ik kots er weleens in als ik misselijk ben en nu zit er een touw in.” Leo Vroman: ” Ik vind het een eer en een voorrecht een deel van de werkelijkheid te zijn”.  De merkwaardige figuur Albert Vigoleis Thelen, over zijn pessimisme: ”De eerste seconden na het ontwaken moet ik altijd eerst wennen aan de afschuwelijke gedachte dat ik leef.”

Adriaan Morriën vindt de mensen aardig en interessant. Ik vraag mij wel af wat mensen zoals Thelen van hem vonden. Morriën is soms wat naïef. Hij denkt bijvoorbeeld dat Van Oorschot een betrouwbare man is, want hij laat zijn zaken door zijn eigen accountant controleren.

Er is natuurlijk één persoon waar hij een bloedhekel aan heeft en dat is W.F. Hermans. Het pamflet uit 1954 ‘De gruwelkamer van W.F. Hermans’ is al vaker door Morriën uitgegeven. Kennelijk vond hij het een belangrijk stuk. Hij draaft er lekker helemaal in door, de emotie spat er voor de verandering van af. Hij maakt Hermans uit voor laf, gemeen, ziek, kleinzielig, een fascist, et cetera. Hij psychologiseert erop los over vaderbinding en schrijven als wraakoefening. Jammer is dat het weinig humorvol geschreven is en qua stijl niet te vergelijken is met de manier waarop Hermans iemand soms neersabelde.

Tor slot heeft Morriën aan het eind van dit boek voor Frida Vogels wat kleinerende opmerkingen. De kans is groot dat hij dit zelf niet eens besefte toen hij het opschreef. Het was denk ik zijn gewone manier waarop hij vrouwen beoordeelde. Voorlopig koop ik maar geen boek meer van Adriaan Morriën. 

Geen opmerkingen: