Omdat we binnenkort naar Tilburg verhuizen was ik blij verrast toen ik deze titel zag staan op de lijst van genomineerde boeken voor de Libris Geschiedenisprijs 2025 (volgende week wordt de winnaar bekend gemaakt). Ik was al van plan mij te verdiepen in de geschiedenis van Tilburg, dus het boek kwam op het juiste moment voorbij. Maarten van Riel is historicus en is een paar jaar geleden terugverhuisd naar Tilburg. Hij dacht sindsdien steeds vaker aan zijn grootvader Frans, die zijn hele leven in de textielindustrie werkte en die zelfmoord pleegde in een tijd dat dit voor de kerk een doodzonde was. Van Riel gaat op zoek naar het verhaal van zijn grootvader en van de teloorgang van de Tilburgse textielindustrie. Het verdriet van Tilburg is een breed opgezet boek geworden waarin hij de stadsgeschiedenis prachtig verbindt met zijn persoonlijke geschiedenis.
Van Riel schrijft niet alleen deze geschiedenis, maar vertelt ook hoe hij tewerk ging en welke moeilijkheden hij tegenkwam. Hij weet niets over de omstandigheden rond de zelfmoord van zijn opa en in het politiearchief hoopt hij meer te vinden. Vervolgens vraagt hij alle verslagen op uit de jaren zeventig om deze tragische gebeurtenis in perspectief te zetten: pleegden er meer (oud-)werknemers tijdens de teloorgang van de textielindustrie zelfmoord? Het gaat om tientallen dozen! Hij neemt alle stukken door en onder zijn handen komt de stad tot leven.
Het boek is heel prettig opgebouwd en bestaat uit korte hoofdstukken van enkele pagina’s. Zijn belevenissen in het archief beschrijft hij in verschillende hoofdstukken. Tussendoor vertelt hij over zijn onderzoeksidee, over het contact met nog in leven zijnde familieleden, maar ook over zijn hernieuwde kennismaking met Tilburg. De meeste hoofdstukjes gaan echter over de geschiedenis van Tilburg en zijn textielindustrie, waarbij hij zoekt naar een relatie met het leven van zijn grootvader. Hij begint vroeg in de tijd, aan het begin van de negentiende eeuw. Het moderne Tilburg ontstond in 1809 toen Lodewijk Napoleon Bonaparte het dorp bezocht. Hij gaf Tilburg stadsrechten en wilde de wolindustrie stimuleren. Hij beloofde zelfs een kanaal, dat pas begin twintigste eeuw werd geopend.
Zo bespreekt hij kort de Tilburgse geschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw. Uiteraard gaat het veel over economie en politiek, maar Van Riel mengt daar heel mooi de geschiedenis van het dagelijkse leven doorheen. Al die tijd dreef de samenleving op twee pijlers, althans twee machtsblokken hielden de bevolking eronder: de industriëlen en de Katholieke Kerk. Tilburg was een door en door katholieke stad met vele kerken. Maar naast de kerktorens zag je overal in de stad schoorstenen boven de huizen uitsteken. Tilburg kende niet veel stakingen of verzet tegen de slechte werkomstandigheden. Deze waren in bepaalde periodes zeker niet het slechts van Nederland, maar het was geen pretje: 70-urige werkweken, veel lawaai, stank en onbeschermd werken met giftige stoffen. Dat een arbeider soms geen kant op kon bewijst het gebruik van een (verboden) zwart contract: een arbeider mocht pas na vier weken in een andere fabriek gaan werken, wat financieel niet haalbaar was.
Van Riel geeft ook mooie voorbeelden van hoe de kerk de maatschappij domineerde: er bestond tot na de Tweede Wereldoorlog een strenge censuur op het lezen van boeken uit de bibliotheek, gemengd zwemmen in het kanaal was ook tot aan de jaren zestig verboden en de bemoeienis van de kerk drong diep het persoonlijke leven binnen: anticonceptie werd niet toegestaan, scheiden was een gruwel en toen Frans zelfmoord pleegde in 1977, na een afschuwelijk verblijf in een psychiatrische inrichting, moesten de kinderen daarover zwijgen. Zijn vrouw, die niet zo lang ervoor van hem gescheiden was, had geen leven in de volkswijk waar zij woonde en ging verhuizen. Het boek staat vol met dergelijke verhalen die het leven van veel Tilburgers bepaalden, het is te veel om hier allemaal aan te halen, alleen wil ik het carnaval nog noemen. Ik dacht dat het feest van oudsher was verbonden met de kerk, maar in Tilburg waren carnavalsoptochten lange tijd verboden. Begin jaren zestig konden de optochten na enige strijd pas plaatsvinden.
Iets anders wat ik niet wist, was dat er al voor de oorlog ter bestrijding van de werkeloosheid vele arbeidskrachten gingen werken in Duitsland en dat deze vanuit Nederland hier min of meer gedwongen heen werden gestuurd. Wij hielpen dus actief mee met het opbouwen van het wapenarsenaal in Nazi-Duitsland. Het ging in Nederland om totaal 15.000 mensen, ook vanuit Tilburg, terwijl het in de jaren dertig juist economisch goed ging met de textielindustrie.
Lang draaide Tilburg op deze industrie, maar vanaf 1960 sloten er steeds meer fabrieken. Er was concurrentie vanuit onder meer Italië en de Tilburgse fabrikanten reageerden laks. Er waren wel vaker mindere tijden geweest en het kwam altijd weer goed, dacht men. Of een actievere houding veel geholpen had valt te betwijfelen. Elders in Europa sloten eveneens fabrieken en zette de crisis ook door; eind jaren zeventig was het afgelopen met de textielindustrie in Tilburg. Burgemeester Brecht voorspelde in 1968 dat het ook snel gedaan zou zijn met die tweede pijler, de Katholiek kerk. Hij kreeg gelijk. Niet lang erna werden tal van kerken en kerktorens, net als fabrieksschoorstenen, neergehaald. En de gemeente pakte de stadsvernieuwing voortvarend aan, soms iets te voortvarend. Karakteristieke gebouwen werden zonder pardon neergehaald om plaats te maken voor lelijke nieuwbouw. Ik herken het maar al te goed uit Rotterdam.
In de eenentwintigste eeuw is de stad geheel van aanzien veranderd. Maarten van Riel ziet de positieve kanten ervan, maar geeft terecht aan dat er op sommige punten te weinig aandacht is voor het verleden. Het feit dat Tilburg een echte arbeidersstad was is nauwelijks in de stad terug te zien. Arbeiders lieten geen geschreven bronnen na en de fabrieken zijn praktisch allemaal afgebroken. Er is wel een standbeeld van een kruikenzeiker, maar een eerbetoon aan de arbeider heeft de stad niet; dit lijkt mij een zeer terechte klacht. Aan het einde van zijn boek komt Van Riel terug op zijn familiecontacten. Hij hoopt nog dingen te weten te komen van mensen die Frans gekend hebben, maar hij komt te laat. Zo speelt toeval vaker een rol bij het doen van historisch onderzoek: bij toeval stuitte hij op een document waar zijn grootvader in werd genoemd, maar je kunt ook toevallig net misgrijpen. Het is een mooi slot van een prachtige en goed geschreven geschiedenis van Tilburg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten