In deel zeven van de dagboeken van Frida Vogels moet de lezer
één ding duidelijk zijn geworden. Het huwelijk met haar man Enzo is kapot. De
definitieve breuk lijkt begin 1968 een feit. Frida ligt in het ziekenhuis,
nadat zij na jarenlange pijn aan haar knie, deze eindelijk laat opereren. Zij
wil absoluut niet dat haar man haar wegbrengt, ze wil alleen zijn. Dan
belandt Enzo in hetzelfde ziekenhuis met
een blindedarmontsteking.
Samen op een kamer liggen is het laatste wat Frida wil. Hierna gaat hun relatie snel bergafwaarts en lijkt zij soms aan totale teneergeslagenheid ten prooi, enkele citaten: “Er heeft zich een afgrond geopend en we rennen telkens weer naar de rand.” (p. 152); “als ik nu eens iets echt ernstigs aan mijn knie had, zodat mijn been afgezet moest worden , dan zou ik daarna, toegerust met die handicap, beter tegen mijn leven opgewassen zijn als nu.” (p.176); “Tegenwoordig begin ik als E. in de buurt is te trillen.” (p.497); “We leggen zulke ruzies tegenwoordig niet eens meer bij. De kilte die er hoe dan ook tussen ons is, maakt dat overbodig.” (p. 568)
Zo gaat het honderden pagina’s door en als lezer wil je toeschreeuwen: gaat toch uit elkaar! Enzo kampt bovendien maandenlang met een ontstoken pols, heeft voortdurend ruzie op het werk waar bezettingen en stakingen aan de orde van de dag zijn, is depressief en kijkt openlijk naar andere vrouwen. Hun seksleven, dat al niet veel voorstelde bereikt een dieptepunt: “Ik vraag mij voortdurend en eigenlijk ontzet af hoe het mogelijk is dat hij in dat samen in bed liggen en in de bewegingen en bezigheden die daarbij horen, iets als saamhorigheid, veiligheid, innigheid, geluk zelfs kan proeven.” (p. 440)
Samen op een kamer liggen is het laatste wat Frida wil. Hierna gaat hun relatie snel bergafwaarts en lijkt zij soms aan totale teneergeslagenheid ten prooi, enkele citaten: “Er heeft zich een afgrond geopend en we rennen telkens weer naar de rand.” (p. 152); “als ik nu eens iets echt ernstigs aan mijn knie had, zodat mijn been afgezet moest worden , dan zou ik daarna, toegerust met die handicap, beter tegen mijn leven opgewassen zijn als nu.” (p.176); “Tegenwoordig begin ik als E. in de buurt is te trillen.” (p.497); “We leggen zulke ruzies tegenwoordig niet eens meer bij. De kilte die er hoe dan ook tussen ons is, maakt dat overbodig.” (p. 568)
Zo gaat het honderden pagina’s door en als lezer wil je toeschreeuwen: gaat toch uit elkaar! Enzo kampt bovendien maandenlang met een ontstoken pols, heeft voortdurend ruzie op het werk waar bezettingen en stakingen aan de orde van de dag zijn, is depressief en kijkt openlijk naar andere vrouwen. Hun seksleven, dat al niet veel voorstelde bereikt een dieptepunt: “Ik vraag mij voortdurend en eigenlijk ontzet af hoe het mogelijk is dat hij in dat samen in bed liggen en in de bewegingen en bezigheden die daarbij horen, iets als saamhorigheid, veiligheid, innigheid, geluk zelfs kan proeven.” (p. 440)
In dit deel zijn naast het geweeklaag vele mooie
beschrijvingen en scherpe gedachten te vinden. Over het hebben van veel
langspeelplaten: “Te veel wil zeggen dat de voortdurende vermeerdering geen
kwestie is van echte behoefte, maar van de wetten van de lange duur.” (p. 136) In
vergelijking met de eerste dagboeken zijn de beschrijvingen van Vogels van
zowel haar eigen gevoelens als de gebeurtenissen om haar heen volwassener
geworden. Al zou je dat niet zeggen als je alleen naar de kinderachtigheid van
sommige ruzies kijkt. Je blijft dus doorlezen.
In het voorjaar verschijnt deel 8, waarin hopelijk een scheiding zal plaatsvinden. En ik hoop dat er een andere achterflaptekstschrijver wordt ingehuurd. Nu lijkt het achterlijke zoontje van de drukker deze taak op zich genomen te hebben; hetzelfde trof mij ook regelmatig bij het Bureau van Voskuil. Schande voor uitgeverij Van Oorschot dat zij niet iemand vragen de achterflap vol schrijven die kennis heeft genomen van de inhoud van het boek.
In het voorjaar verschijnt deel 8, waarin hopelijk een scheiding zal plaatsvinden. En ik hoop dat er een andere achterflaptekstschrijver wordt ingehuurd. Nu lijkt het achterlijke zoontje van de drukker deze taak op zich genomen te hebben; hetzelfde trof mij ook regelmatig bij het Bureau van Voskuil. Schande voor uitgeverij Van Oorschot dat zij niet iemand vragen de achterflap vol schrijven die kennis heeft genomen van de inhoud van het boek.
Tot slot, in de dagboeken neemt Frida Vogels ook gedichten
op, aansluitend op haar dagelijkse gevoelens, zoals de volgende op pagina 519:
Hij was meedogenloos.
Daar in de wijde omtrek
Geen levend wezen te bespeuren viel,
Geselde hij stenen, dood hout.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten