woensdag 25 september 2013

Jeroen Brouwers – De laatste deur


‘De laatste deur’ stond al jaren bij mij in de kast. De hoogste tijd om deze uitgebreide, meer dan 500 pagina’s tellende studie over Nederlandse auteurs en zelfmoord te lezen.  Volgens Ronald zijn nogal wat verhalen in dit boek weerlegd; anders gezegd Brouwers sloeg de plank hier en daar mis. Dat maakt voor mij niets uit: veel verhalen zijn te mooi om niet waar te zijn, want schrijven kan hij wel.


De eerste hoofdstukken zijn erg boeiend. Brouwers behandeld een aantal mythes en gemeenplaatsen. De eerste is dat zelfmoord leidt tot meer faam. Gezien het aantal volstrekt onbekende schrijvers dat Brouwers behandeld is deze mythe al voldoende ontkracht. In de popmuziek lijkt dit wel op te gaan, maar ook daar geldt logischerwijze dat we vele onbekende zelfmoordenaars in de popmuziek niet kennen.

Een ander cliché is de schrijver die zichzelf dooddrinkt. Er zijn schrijvers die drinken, schrijvers die veel drinken. Sommige daarvan verwoesten hun lichaam zodanig dat er op een goed moment een einde aan komt. Zo kun je ook te veel roken, te vet eten, te fanatiek sporten, enzovoorts. Weinigen zullen doelbewust een triatlon gaan lopen om er dood bij neer te vallen. Zo zijn er ook weinig schrijvers die op jonge leeftijd beginnen te drinken met het idee er decennia later aan te overlijden; opknopen is dan efficiënter.

Het onderwerp zelfmoord leent zich bijzonder voor hoogdravende meningen. Het boek van Brouwers zit gelukkig niet zo in elkaar. Hij behandelt het onderwerp zakelijk, kundig en in detail, schrijft niet smeuïg of hoogdravend. IjHHij heeft het over zelfmoord, niet over zelfdoding. De laatste is een verwarrende term, bedoeld om de ernst ervan te verdoezelen. Iemand die zich per ongeluk doodrijdt doodt zichzelf, iemand die bewust met hoge snelheid een boom raakt en het niet overleeft heeft zichzelf vermoord.

Een ander subtiel verschil is dat iemand per ongeluk te ver kan gaan en zichzelf bijvoorbeeld een overdosis kan toedienen. De reden van het innemen van teveel pillen kan zijn dat iemand niet meer tegen het leven is opgewassen. Dit is iets anders dan een bewuste zelfmoord. De kans is natuurlijk wel groot dat als je vaak probeert uit het leven te vluchten, er een keer een voltreffer tussen zit en je niet meer wakker wordt.

Een van de stellingen van Brouwers is dat wanneer een schrijver overgaat tot zelfmoord dit in zijn werk is terug te vinden, inclusief de wijze van zelfmoord. Hij draagt hier tal van voorbeelden aan. De mij onbekende Dirk de Witte was zijn hele leven geobsedeerd door zelfmoord. Zijn hele werk is ervan doortrokken en de methode – vergassing in een auto na het innemen van slaappillen – heeft hij lang van te voren aangekondigd. Ook bij Jotie ’t Hoofd lag de methode voor de hand: een overdosis van uiteenlopende drugs. Maar Menno ter Braak? Hij nam slaappillen in en slechts op één plek in zijn werk heeft hij het over zelfmoord, inderdaad met slaappillen. Ik vind het wat mager als onderbouwing van Brouwers’ stelling.

In ‘De laatste deur’ beperkt Jeroen Brouwers zich niet tot Nederlandstalige auteurs. Het beschrijft bijvoorbeeld de dadaïstische schrijvers-zelfmoordenaars. Onder hen de extremist op dit gebied, Jacques Rigaut, die noteerde: ‘zelfmoord is een roeping’. Hij benoemde zichzelf als hoofdbeheerder van het Algemeen Zelfmoord Bureau en berekende tarieven voor een geslaagde zelfmoord.

Veel aandacht besteedt Brouwers aan Jan Arends, maar langer staat hij stil bij een hele reeks minder bekende schrijvers: Halbo C. Kool, ik kende hem niet, Frans Babylon, die zijn hele leven geen enkele gunstige recensie kreeg en Jo Otten. Van hem is onlangs een biografie verschenen. Du Perron schreef aan Ter Braak: “ik vraag mij alleen af waarom zulke lieden - laatst Halbo Kool en weer deze Otten - mij eig. willen spreken. Het is evident , en het blijkt uit iedere regel die ik schrijf, dat ze niets met mij te bepraten hebben.”

De bespreking van alle afzonderlijke schrijvers in het middendeel van dit boek vind ik te uitgebreid en qua stijl vind ik Brouwers wat tegenvallen. Hij valt in herhalingen, houdt te vaak allerlei slagen om de arm en gaat teveel in op details. In de laatste 100 pagina’s raakte ik weer meer geboeid.

De reeks schrijvers die Brouwers bespreekt plaats hij in de tijd. Vlak voor de tweede wereldoorlog was er aantal schrijvers (en andere Nederlanders) die overgaat tot zelfmoord als bewuste keuze.  Menno ter Braak is de bekendste hiervan. Na de oorlog is het rustig op dit vlak, tot aan de jaren 70 wanneer er weer een aantal schrijvers vlak na elkaar zelfmoord pleegt.

"Over het algemeen, in tegenstelling tot de populaire mening, is het aantal zelfmoorden onder schrijvers gering en gemiddeld niet hoger dan onder andere kunstenaars, popmuzikanten, artsen, arbeiders, noem maar op."

Tot besluit, Brouwers haalt een paar keer de babbelherinneringen van Victor E. Van Vriesland aan en weet er altijd weer een aantal leugens uit op te vissen.

En echt tot besluit een citaat van de onmogelijke Jan Arends: “Ik breng waar ik kom ellende. Misschien kom ik morgen bij u met een bijl. Maar schrikt u niet want ik ben god.”

2 opmerkingen:

John Wervenbos zei

Interessante boekrecensie. Ik heb dit blogartikel gedeeplinkt in de reactieruimte onder het blogbericht: Wally Tax over het hiernamaals (De Grote Rudolf Steiner Citatensite, 28 februari 2016).

Alek Dabrowski zei

Dank je. Het citaat dat je aanhaalt is van Brouwers. Ik weet niet waarom ik het niet tussen aanhalingstekens heb gezet.