'In zee gaat niets verloren’ (2015) wijkt enigszins af van zijn eerdere werk. Niet dat hij milder of minder stijlvast is
geworden. Hij schakelt ook in dit boek tussen de verschillende alter-ego’s en
weet diverse verhaallijnen knap in elkaar te vlechten. Maar hier gaat
hij voor het eerst uitvoerig in op zijn Joodse achtergrond en verdiept hij zich
in zijn persoonlijke familiegeschiedenis. Alles fictief natuurlijk, maar daarom
niet minder waar.
Wiener is
zelf verbaasd dat hij nu pas zijn vaders familie leert kennen. Hij doorzoekt
archieven, vraagt oude testamenten en andere stukken op en reconstrueert zijn
stamboom. Zijn opa die samen met zijn broer zelfmoord pleegde aan het begin van
de oorlog had nog meer broers en zussen. Zijn vader had hem er nooit over
verteld.
Twee van de
broers kwamen om in Auschwitz, een zuster stierf jong aan kinkhoest, maar één
zuster Klara leefde tot 1967. Hij wist het niet. Als kind heeft hij wel eenmaal
een andere oudtante ontmoet, Loes. Vooral de kilheid van de ontvangst is hem
bijgebleven.
Met de
verzamelde gegevens en zijn fantasie beschrijft hij een ontmoeting met tante
Loes. De schrijver stapt haar leven binnen: Parijs 1900. Zij is jong en de
schrijver verleidt haar op de Eifeltoren met zijn kennis van haar persoon en haar
toekomst. “Zestien is misschien wat jong voor een meisje om zich dezelfde nacht
nog, in hetzelfde hotel als haar ouders, ook fysiek te laten overrompelen…”
Hij duikt
steeds meer onder in oude paperassen en vergeelde foto’s waar een zekere
bedwelming vanuit gaat. Hij neigt ernaar erin te verdwijnen. Maar Wiener
bezoekt ook de Joodse begraafplaats te Muiderberg.“Op weg naar het graf van Sara
van der Pen, mijn overgrootmoeder, de weduwe van Levie Wiener, onder een
blakende zon, waartegen mijn hoofddeksel hopelijk enige bescherming biedt,
overvalt mij een schier onbedwingbare drang tot fecaleren.”
Hij had er
eerder last van op de Liberaal Joodse begraafplaats te Hoofddorp en vraagt zich
af waarom dit mechanisme zich nu voor de tweede keer openbaart. Er is maar één
uitweg, het graf van zijn overgrootmoeder. “Ik zal het onvermijdelijke vuil uit
mijn lichaam bij haar mogen brengen, zij zal erom glimlachen en het begrijpen.”
De
worsteling met zijn verleden doet hem vaak twijfelen aan zijn identiteit. “Veel
liever dan een halve Jood zou ik een hele indiaan zijn geweest, in the land of the free and the brave.
De voorliefde voor vuurwater heb ik al.”
Tot slot
van dit mooie en soms bizarre boek is er de literatuur, zijn redding. “Literatuur
verwijst naar niets anders dan naar zichzelf, zoals ook iedere schrijver de
schepper is van zijn eigen universum: een heelal waarin hij als ster een
eenzame baan om de aarde beschrijft en deze op zich zo paradijselijke planeet
waarneemt als de sinistere afwerkplaats voor wellust, kwellust en moordlust die
de mens ervan heeft gemaakt.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten