Voordat je
‘Wanneer de mieren schreeuwen’ openslaat weet je al dat het slecht afloopt.
Sedar Socrates Soares werd op 1 februari 2003 nabij metrostation Slinge
doodgeschoten. Dit boek gaat over hem.
De
verteller is op weg naar de Erasmus universiteit om te spreken voor een groep
studenten. Hij doet dat vaker. Als oud-bokser vertelt hij over de mogelijkheden
die je hebt als je buiten de vaste kaders denkt. Over hoe je jezelf kunt
transformeren. In de taxi kijkt hij zijn aantekeningen na. Hij raakt in gesprek
met taxichauffeur Gabriel, die hem zijn verhaal doet, of eigenlijk het verhaal
van Sedar Soares.
Hij vertelt
omzichtig, aftastend. Gabriel heeft er lange tijd niet over gesproken. Hij en
andere familieleden woonden in Pendrecht. Zij kwamen uit Kaapverdië, waar de
vader van Socrates lang geleden naar was teruggekeerd. Socrates had een zus en
een broertje. Zijn moeder was bezorgd om hem; zij had vaak zorgen, werkte veel
en was weinig thuis. De naam Socrates verwijst naar de Braziliaanse voetballer.
Maar zijn moeder gaf hem de bijnaam Shala.
Boogers
bouwt het verhaal op aan de hand van de achtergronden van de familie - hoe zij
van Kaapverdië naar Rotterdam kwamen - en werkt langzaam toe naar de
noodlottige dag. Gabriel vertelt het verhaal, hij zag zijn neef vaak, besefte
dat hij het ver kon schoppen met voetballen. Hij was een actieve jongen,
speelde altijd op straat. “Mijn vader zei dat onze familie teveel bewegers
heeft. We moeten meer denkers hebben. Wie beweegt botst altijd tegen iets aan.“
Socrates
had voetbaltalent. Feijenoord toonde interesse in hem. Je moet er wel in
geloven. “Een mens is meer dan de buurt waarin hij woont en opgroeit.” Veel
grote voetballers kwamen uit arme wijken. “Waarom zou er niets goeds van Zuid
kunnen komen?”
Het verhaal
gaat vloeiend over in dialoog. Meer naar het eind toe, komen de gebeurtenissen
zo voor de lezer nog dichterbij. De dag van 1 februari sneeuwde het. Het was
koud, de bussen reden minder vaak. Je kon niet eens voetballen met deze sneeuw.
Shala hing met vrienden rond in de buurt van metrostation Slinge. Zijn moeder
verwachtte hem voor het eten. Zijn zusje was al thuisgekomen, koud, ingezeept
door Shala.
Hij miste
een bus en besloot niet naar huis te lopen maar te wachten op een volgende. De
sneeuwgevechten verplaatsen zich naar het parkeerdek. De jongens renden achter
elkaar aan, lachten, gooiden sneeuwballen: naar elkaar en naar voorbijgangers.
“Die vent in zijn auto schrok zich rot.” Socrates kreeg daarop meteen een bal
in zijn nek van Jamal. Vervolgens naderde een rode Honda. Socrates gooide een
bal, de auto stopte.
Toen er
drie knallen weerklonken, renden de jongens hard weg. Jamal merkte dat Socrates
er niet bij was. Ze gingen terug. “Hij lag daar alsof hij in het water dreef.
Zijn benen en armen gespreid. Jamal liep naar hem toe en riep zijn naam. Toen
hij niet bewoog kroop hij dichterbij en ging bij hem zitten. Het warme bloed
had de sneeuw laten smelten.”
Boogers
beschrijft vervolgens hoe Gabriel de sirenes hoorde en naar het metrostation
liep. Hij zag Jamal en ander jongens. Een agent zei ‘Socrates’. Boogers gaat
hierna gelukkig niet in op de dader, het motief en de nasleep van dit drama.
Hij besluit het boek met de lezing van de verteller. Hij stak niet het het standaardpraatje
af maar vertelde het zojuist gehoorde verhaal van Gabriel. De studenten zwegen. Langzaam kwam het applaus op
gang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten