woensdag 28 december 2022

W.F. Hermans – Ongebundeld werk 1979-1988


 

Het derde deel van het ongebundelde werk van W.F. Hermans sluit goed aan bij de eerdere twee delen die ik las over de perioden 1952-1979 en 1988-1995. Dat wil ten eerste zeggen dat je niet veel leest over zaken die hem in extreme mate bezighielden. Deze stukken kwamen namelijk terecht in de bundels die hij samenstelde voor publicatie. Ten tweede lees je veel over niet eigentijdse zaken, zoals negentiende-eeuwse schrijvers en de geschiedenis van de fotografie. Actuele polemiek kreeg kennelijk voorrang in wat hij bij leven wilde bundelen.

 

Wat zo rest als ongebundeld werk geeft daarom misschien wel meer een inkijk in de persoon Hermans dan wat zijn gebundelde polemieken laten zien. Het enthousiasme en de wil om alles over een onderwerp te willen weten vallen het meest op. Hermans gaat enkele keren naar Spanje onder Franco en geeft in een aantal artikelen een keurig college Spaanse kunst. In latere jaren bezocht hij tentoonstellingen in Parijs met Spaanse kunstenaars als Goya, Velasquez, Picasso en anderen. Het gaat hem bij zo’n onderwerp om de geschiedenis, de kunst en de architectuur. Hij wil uitleggen en zijn bewondering uiten. In een stad als Barcelona bezoekt hij alles wat er van Gaudi te vinden is. Toch kan hij het niet laten op te merken dat het wel meevalt met de onvrijheid in Franco’s Spanje in vergelijking met communistische dictaturen. Het isolement en het feit dat het land niet door toerisme is verpest is wellicht ook de redding geweest van veel kunstschatten. Om maar te zwijgen van wat er had kunnen gebeuren als het regime van Franco met geweld was verdreven.

 

Zijn neiging om alles zo helder mogelijk uit te leggen ontaardt weleens. In een serie artikelen die verscheen in NRC zet hij uiteen hoe allerlei oude fotografeer- en afdruktechnieken precies werkten. De verhalen zijn goed te volgen, ook voor niet-scheikundigen, maar na zo’n tien pagina’s was ik wel verzadigd. Ik bladerde verder en sloeg het een en ander over. Boeiender vond ik de stukken over de geschiedenis van de vulpen of die over het polshorloge. In een artikel over de geschiedenis van het radiotoestel maakt hij een terzijde opmerking die hij tussen haakjes als zodanig ook benoemt om te vervolgen met: ”Ik weet dat een terzijde als dit zal bewerken dat ernstige essayisten me voor een cabaretartiest zullen houden, maar ik kan het niet laten te proberen me zo duidelijk mogelijk uit te drukken.”

 

Hermans bezocht heel wat tentoonstellingen. Bij een tentoonstelling in Musée Carnavalet over het beroemde tijdschrift Illustration (1843-1944) wijdt hij uit over druktechnieken en de enorme inspanningen die het vergden om in de negentiende eeuw wekelijks een geïllustreerd tijdschrift uit te brengen. Het reproduceren van foto’s was in de beginperiode nog niet mogelijk. Gravures werden in houtblokken gesneden. Het was allemaal handwerk, veelal door vrouwen verricht. Hermans heeft grote bewondering voor deze vakkennis die geheel verdwenen is in een wereld waar dit soort werk steeds meer gedaan wordt door op een knopje te drukken. Aan het slot van het artikel vertelt hij hoe hij zelf eigenaar werd van een aantal jaargangen Illustration. Op een veiling bood hij 3,75 gulden op wat hij dacht dat een halve jaargang was. Het bleek veel meer te zijn. Het pakket woog 70 kilo. 

 

Zijn fanatisme blijkt uit een stuk waarin hij een tentoonstelling bezoekt in een museum gelegen aan het Bois de Vincennes, een flink stuk van zijn huis vandaan. Er is Senegalese kunst tentoongesteld, zgn. souwères. Hij kan er thuis niet achter komen wat dit voor kunstvorm is. Hij gaat erheen, maar het museum is gesloten vanwege een staking. Hermans is genoodzaakt de portiers te overtuigen met allerlei dreigementen en leugens. Uiteindelijk mag hij naar binnen. Souwères zijn glasplaten beschilderd door middel van een bijzondere techniek. Hermans onderwijst de lezer er in detail over.

 

Verhelderend zijn verder de stukken die hij schrijft bij het uitkomen van delen van het verzameld werk van Bordewijk. Een schrijver die hij bewondert, maar ook kritisch beschouwt. Hij schrijft over een verhaal van Bordewijk dat in Rotterdam speelt en waaruit hij een treurigstemmend stukje citeert. Hij roept het bijna uit: “Hoe moet Bordewijk die stad hebben gehaat!” Tot slot, er zijn natuurlijk wel wat polemisch stukken opgenomen, met name over het Englandspiel. De Weinreb-affaire komt slechts zijdelings voorbij. Op de vraag van Jan Blokker wat Hermans gewonnen heeft in deze affaire, zolang Nuis en Rubenstein gewoon doorgaan met liegen antwoordt hij: “Ik ben ook lid van de dierenbescherming en toch worden er voortdurend méér leuke dieren uitgeroeid.” Het is met andere woorden misschien vechten tegen de bierkaai, maar wat kun je anders doen.

Geen opmerkingen: