zaterdag 3 december 2022

Anne van Winkelhof – Alles wat ik wilde zeggen maar niet zei



Anne van Winkelhof schrijft verhalen en poëzie. Werk van haar verscheen in Hollands Maandblad en Tirade, en een dichtregel van haar staat op een vuilniswagen van de Roteb. Ik mocht haar een aantal malen zien optreden, voornamelijk in Leeszaal West in Rotterdam, een thuisbasis voor haar. Anne’s werk is persoonlijk en intens. In de zelfde Leeszaal presenteerde zij afgelopen zondag haar debuut. Alles wat ik wilde zeggen maar niet zei bevat brieven aan haar psychiater. Van 2018 t/m 2021 volgde zij therapie bij Ruud van der Schaar. Hij schreef een nawoord bij de brieven.

 

Het is lastig een oordeel te geven over Alles wat ik wilde zeggen maar niet zei. Het werk is bijzonder persoonlijk, het is ook een kritische analyse op de therapeutische zorg en het is, bedoeld of onbedoeld, een literair werk. Je zit in het hoofd van Anne en wie ben ik om haar gedachten te beoordelen. Kijk je alleen naar de literaire kwaliteiten dan mis je misschien waar het boek echt over gaat. Tijdens het lezen schakelde ik tussen deze twee belevingen: deelgenoot zijn van een intiem en reëel verslag van een worsteling van iemand die op zoek is naar contact met andere mensen. Daarnaast lees ik een prachtig geschreven verhaal vanuit de belevingswereld van een complex personage. De auteur weet hier zodanig spanning in te brengen dat je als lezer heel dicht op dit personage zit, met haar meeleeft en benieuwd ben waar het verhaal heengaat.

 

Het boek is opgebouwd uit vier delen met brieven aan Ruud, zonder antwoorden van hem en tussenstukken waarin Anne probeert pas op de plaats te maken en te bepalen wie zij is en waar zij staat, zowel in de behandeling als in het leven en het contact met anderen. In het eerste stuk ‘Vertrekpunt’ werpt zij meteen een aantal vragen op over therapeutische behandelingswijzen. De therapeut moet afstand bewaren, maar zij had juist behoefte aan nabijheid. De interactie tussen haar en de therapeut werd tijdens een behandeling geplaatst in het kader van ‘het model’ en ‘de stoornis’, zoals het heet. Anne verzet zich tegen deze wetenschappelijke benadering. “Een model helpt een mens niet. Een mens helpt een mens.” Deze kritiek is een rode draad in het boek. Heel mooi zet zij kritiek op psychiatrische hulpverlening en haar persoonlijke ervaringen naast elkaar. 

 

De DSM-classificatie, waarmee iedere mentale stoornis in kaart gebracht zou moeten worden, ziet zij als een model dat het hokjesdenken versterkt. Na plaatsing in een hokje krijgt de patiënt een zorgplan. Soms zijn mensen blij als hun ‘afwijking’ wordt erkend en er kennelijk een behandeling voor bestaat. Anne verzet zich tegen deze neiging om ons lijden langs een meetlat te leggen. Interessant is dat zij in het formuleren van kritiek op dit systeem en het verkennen van andere mogelijkheden zeer exact formuleert, bijna wetenschappelijk. Zij verwerpt ook niet een wetenschappelijk benadering, is nergens zweverig of iets, maar is sceptisch over het vastleggen van therapie in modellen en al te strakke begrippen. Therapie is persoonlijk en mensen passen niet altijd in modellen. Anne kreeg weleens van een behandelaar te horen dat de ruimte waar zij zich bevonden veilig was. Hierdoor was zij meteen op haar hoede. Hoezo bepaalt een therapeut dit? Of het ergens veilig of niet veilig voelt hangt niet af van het oordeel van de therapeut of van objectieve criteria. Met Ruud slaagt zij er wel in om een persoonlijke band op te bouwen, dus ook in de betekenis van gericht op haar als persoon en niet als een cliënt met stoornis x. 

 

Je kunt bijna niet samenvatten waar de brieven die Anne schrijft aan Ruud over gaan. Zij reageert vaak op iets wat in de laatste sessie is gebeurd. Zij zegt dat zij van streek is, had iets anders van Ruud verwacht, maar beseft vaak ook dat de verwachtingen niet reëel zijn. De gedachten zijn abstract in de zin dat je haar hoofd bijna niet uitkomt. Je weet dat haar kat Missy heet en in de loop van het boek lees je dat zij zelf werkzaam is als ervaringsdeskundig behandelaar in de ggz, maar over haar jeugd, familie of achtergronden lees je niks. Ze noemt bijna niemand bij naam. Ze schrijft over de vele plekken waar zij heeft gewerkt, maar zegt niet welke dit zijn. Als literaire lezer heb je het gevoel iets te missen: de context van het verhaal van de hoofdpersoon. 

 

Een terugkerend verlangen is het zoeken naar verbinding. Zij wil gezien worden en heeft het gevoel dat zij niet mag bestaan. Als zij een doodswens uitspreekt verwacht zij hier geen sussend antwoord op, maar wil zij erkenning van wat zij zegt. Ik vermoed dat Ruud op den duur weet hoe hij op zulke heftige uitspraken moet reageren. “Over het algemeen ben ik heel bang dat ik niets kan en dat er steeds weer nieuw ‘bewijs’ komt waaruit blijkt dat mijn bestaan nergens op slaat. Dat ik voor niemand interessant genoeg ben. Dat er nooit een periode (langer dan een moment) komt waarin ik rust ervaar en op mezelf en een ander vertrouw. Dat ik niet bij alles en iedereen denk: jij verdwijnt ook weer of je wilt eigenlijk niks met mij te maken hebben. En ja, deze jij staat ook voor jou, jij.”

 

Dergelijke omschrijvingen komen vaak voor in de brieven. Anne kan echter ook relativeren. Dan vraagt zij zich af wat Ruud er eigenlijk mee moet. “Het is steeds weer hetzelfde liedje.” Anne van Winkelhof weet het steeds heel scherp te omschrijven. In combinatie met haar kritiek op het zorgsysteem maakt dat deze brieven bijzonder interessant zijn. Er spreekt niet alleen wanhoop uit, maar ook veel zelfkennis. Mooi vond ik dat zij ergens in de brieven zichzelf omschrijft als een opengeknald confettikanon, een prachtig beeld.

1 opmerking:

Erik Scheffers zei

Hoi Alek, een interessante bespreking! Ik dat ik dit boek ook eens ga openslaan. Bedankt voor de tip, Erik