‘Vroege
werken‘ is geweldig vormgegeven. De foto op de voorkant laat een zeer jonge
Postma zien. Hij houdt een fototoestel strak op zichzelf gericht. De titel ‘Vroege
werken’ is goed gekozen. Je eerste essaybundel deze titel geven, is dat niet
wat pretentieus? Postma antwoordt op de achterflap met: “Ik begin graag bij het
begin en laat bescheidenheid liever over aan betere mensen.”
De essays
in deze bundel zijn grotendeels eerder gepubliceerd in De Correspondent, De
Gids en andere tijdschriften. De onderwerpen zijn soms door redacties
aangereikt. Jan Postma schrijft over zichzelf en over met name Amerikaanse
schrijvers en kunstenaars. Vaak vermengd hij beide werelden met elkaar. Een
aantal werken van de fotograaf Mark Steinmetz behandelt hij door zich af te
vragen hoe de foto’s zijn genomen en hoe hij zelf bepaalde mensen zou
fotograferen. Hij schrijft over de schrijver-essayist-activist Rebecca Solnit.
Op een vakantie naar Sicilië neemt een flinke stapel boeken van haar mee.
Kunstenaar Tino Sehgal bracht in 2015 in het Stedelijk Museum in Amsterdam een
aantal performances, waar Postma een rol in had.
Deze
persoonlijke benadering pakt soms wel en soms niet goed uit. Ik ken het werk
van de kunstenaars waar hij over schrijft niet goed. Dat hoeft geen bezwaar te
zijn. Over de foto’s van Steinmetz zegt hij interessante dingen. Een verhaaltje
over een gevonden paraplu wringt hij ertussen. Het voegt weinig toe. De
vakantieperikelen op Sicilië koppelt Postma aan citaten uit de essays van
Solnit. Hij probeert er zo meer verdieping in aan te brengen, maar liever had
ik gelezen dat wat dieper op haar essays zelf zou ingaan.
Het stuk
over zijn optreden in de kunstwerken van Tino Sehgal is daarentegen zeer geslaagd.
In ‘The Progress’ voeren bezoekers een voortgaand gesprek met vier
verschillende mensen die al lopend elkaar afwisselen. Postma luistert het
gesprek van zijn voorganger af en vervolgt dit dan met de argeloze bezoeker. In
korte tijd ontmoet hij tientallen mensen waar hij soms de meest intense
gesprekken mee heeft.
Hij geeft
een opsomming: een meisje dat in tranen uitbarst als hij haar vraagt wanneer
zij voor het laatst heeft gehuild, een Noorse kunstcriticus die vooral zichzelf
wil horen praten, een man in een rolstoel met een ernstige ziekte, gelukkige
mensen en tevreden mensen. Het gaat bij dit kunstwerk om een sublieme ervaring.
Het werk vormt zich naar de bezoeker. Jan Postma is er onderdeel van en maakt
de lezer hier weer onderdeel van.
Prachtig is
ook het stuk waarin hij een aantal naamgenoten googelt en stuit op de
verzetsman Jan Postma. Hij verdiept zich in zijn levensgeschiedenis, bezoekt
het archief en probeert de plek te achterhalen waar hij geëxecuteerd is. Even
mooi is het stuk waarin hij terugkeert naar zijn geboortedorp Westkapelle. Hij
beschrijft de kermis, de optocht, de oude mannen. Hij denkt terug aan vroeger.
Er mag niks veranderen in dit dorp. Aan het einde van de dag is iedereen
dronken Zijn vader is geroerd. Hier voelt hij zich thuis. Jan Postma krijgt een
gewaarwording van vergankelijkheid. De aard van andermans thuis zijn is
ongrijpbaar.
Het is wonderlijk
dat deze essays/verhalen op mij zo'n wisselende indruk maken. Bij het ene stuk had
ik de neiging bladzijden over te slaan en keek ik uit naar het einde. Een ander
stuk las ik geboeid en duurde mij te kort. Het verhaal over Joseph Brodsky
herinnerde mij er overigens aan dat ik zijn werk moet herlezen.
Jan Postma
kan goed schrijven. Een roman van zijn hand zou ik zeker lezen. Misschien is
het stuk ‘Van dooie muizen’ een mooi begin van die roman. Hij schrijft over
zijn huis, over wat wonen voor hem betekent en over de muizenplaag. “Ik kan
eigenlijk maar twee zaken bedenken die ik tot op zekere hoogte beheers: roken
en hier wonen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten