De Tweede
Wereldoorlog eindigde in ons land in 1945. In Oost-Europa ging de ene bezetting
over in de volgende bezetting. Pas in 1989 kwam er een eind aan de overheersing
van Oost-Europa door de Sovjet-Unie. In ‘Iron curtain. The crushing of Eastern
Europe’ beschrijft Anne Applebaum een cruciale episode in de geschiedenis van
dit deel van Europa: vanaf de laatste fase van de Tweede Wereld tot een paar
jaar na de dood van Stalin in 1953. De bezetting van Oost-Europa was goed
voorbereid en ging gepaard met ideologisch optimisme. De bezetting mondde al snel
uit in moordpartijen, deportaties en extreme controle over de hele samenleving.
Applebaum
begint haar monumentale boek met een bekende definitie van totalitarianism:
“Everything within the state, nothing outside the state, nothing against the
state.” De definitie werd opgesteld door een criticus op Mussolini, maar de
fascistische leider nam hem gretig over. In dit boek analyseert Applebaum het
totalitarisme in de praktijk in de landen Polen, Oost-Duitsland en Hongarije.
In acht landen in Oost-Europa heerste het communisme. De landen verschilden
zeer van elkaar. Door de overheersing van de Sovjet-Unie zijn wij ze gaan zien
als eenheidsworst. De staatstructuur en de stappen die gezet werden om
instituties te collectieveren en vrijheden in te perken volgden eenzelfde
logica. De drie landen waar Applebaum onderzoek naar heeft gedaan staan model
voor de rest van het communistische blok in Europa.
Applebaum
beschrijft de drie staten deels chronologisch, deels thematisch. Zij houdt
ervan om gangbare ideeën te weerleggen. Een voorbeeld is het idee dat er na
1945 een korte periode van vrijheid bestond in Oost-Europa. Dit is niet juist.
De bevolking verwachtte na de Duitse bezetting wel meer vrijheden te krijgen, maar
de Sovjets hadden alles in het werk gesteld om de staatsinrichting snel te
kunnen overnemen. Partijleden uit de verschillende landen werden tijdens de
oorlog al opgeleid in de Sovjet Unie om de macht over te nemen.
De
Amerikanen en Engelsen hadden weinig belangstelling voor wat de Russen deden in
Oost-Europa. Terwijl tijdens de ‘bevrijding’ de Russische troepen behoorlijk
tekeer gingen. De Russen waren ook verbaasd over de rijkdom in Polen. Zij
hadden geleerd dat het kapitalisme inferieur was aan het communisme en dat de
armoede in Europa groot was. Hier zagen zij, zelfs na vijf jaar oorlog het
tegendeel. De Russen roofden Oost-Duitsland leeg. Hele fabrieken verdwenen naar
het Oosten. De soldaten gingen daarbij wild om met spullen, waardoor er veel kapot
ging. Hergebruik was niet het voornaamste doel. Het was meer een wraakactie.
Voor Polen,
Oost-Duitsland en Hongarije stonden de leiders, de kleine Stalins, klaar om de
macht over te nemen: Bierut, Ulbricht en Rakosi. Zij werden in de oorlog al
getraind te denken vanuit het communistische wereldbeeld. Het ondergrondse
Poolse leger en de Poolse regering in ballingschap werden hierbij totaal
genegeerd. Sterker nog, veel leden van het ondergrondse Poolse leger werden
gearresteerd door de Sovjets en naar kampen afgevoerd.
Stalin had
niets op met partizanen, die in opstand waren gekomen tegen Hitler. Zij konden
zich evengoed tegen de Sovjets keren. Het ging erom vijanden te herkennen, ook
de toekomstige vijanden. Dit is onderdeel van de communistische leer van
zuivering. Het onkruid moest uitgeroeid worden. Applebaum citeert hier Lenin,
die in dit kader zei dat hoe groter het aantal reactionairen er geëxecuteerd
worden, hoe beter het is. De schrik er meteen injagen is een noodzakelijke
strategie om opstanden te voorkomen. Iedereen moest het communisme volledig
omarmen. Neutraliteit bestond niet.
Wat volgde
na de inname door de Sovjets waren massale arrestaties zonder rechtspraak. De
kampen werden veelal van de Nazi’s overgenomen en puilden al snel uit. Het doel
hiervan was soms simpelweg mensen die een potentieel gevaar vormden te
isoleren. De behandeling was in veel kampen slecht. Mensen stierven van de
honger of aan ziekten, of werden vergeten. Het was moeilijk vooraf in te
schatten of je gearresteerd kon worden. Arrestaties waren vaak willekeurig.
Iemand die voor de oorlog al communist was had geen garantie te ontkomen.
Mensen die contact met het Westen hadden waren bij voorbaat al verdacht,
In theorie
waren vlak na 1945 de Oost-Europese staten democratisch. Er waren politieke
partijen en er waren gekozen regeringen. Dit was een eis van de Westerse
mogendheden bij de besprekingen over de opdeling van Europa in Jalta. In de
praktijk bepaalde de geheime politie en de communisten alles. Bizar is dat de
communisten zoveel vertrouwen hadden in de steun die zij zouden hebben onder de
bevolking dat zij verkiezingen en referenda uitschreven. Het communisme was immers
populair in West-Europa. Waarom zouden zij niet winnen in Oost-Europa? Nergens
verkregen zij echter de meerderheid, ondanks de enorme propaganda die door hen
gevoerd werd. Snel werd overal besloten om verkiezingen voortaan beter te
reguleren. Er bleef één partij over om op te stemmen.
Een
hoofdstuk gaat over etnische zuivering. Het idee dat het internationale communisme
neutraal stond tegenover verschillende nationaliteiten of etnische groepen is
een mythe. Vooral Stalin had het in het bijzonder voorzien op minderheden in de
Sovjet-Unie als Krim-Tataren, Wolga-Duitsers, Polen, Tsjechen en in de laatste
jaren voor zijn dood de Joden. Russische nationale symbolen werden – vooral
nadat de Duitsers de Sovjet-Unie binnenvielen in 1941 – prominent uitgedragen.
Na 1945 werden tientallen miljoenen Duitsers, Polen, Oekraïners, enzovoorts, veelal
gedwongen te verhuizen. Veel Joden emigreerden vanuit Oost-Europa naar Israël.
Binnen de Poolse grenzen woonden tenslotte praktisch alleen nog Polen.
Bij alle sectoren uit de samenleving zie je eenzelfde beweging.
Binnen politieke partijen, sportverenigingen, jeugdorganisaties, de padvinderij,
de kerk, overal werd eerst met zachte hand, later gedwongen de staatsideologie
opgedrongen. Tegenstanders verdwenen van het toneel.
Applebaum
brengt hierbij wat er feitelijk gebeurde in de context van deze ideologie.
Enkele voorbeelden: kinderen hadden zo min mogelijk vrije tijd. Alle tijd ging
op aan ideologische scholing; Vrije tijd kon kinderen op andere gedachten
brengen. Showprocessen zijn noodzakelijk
om economische tegenslagen te verklaren. Het systeem faalde nooit; saboteurs
ontwrichtte het systeem en moesten daarom zwaar gestraft worden. Het hele idee
van een ‘civil society’ was verdacht.
Hier en
daar drong iets van Westerse cultuur binnen, bijvoorbeeld via de radio. Beeldend beschrijft Applebaum hoe in 1949 in
Polen jonge communisten een club binnenstormden om jazzplaten aan stukken te
slaan. Radio werd snel ingezet als een middel om propaganda te verspreiden.
Nieuwslezers moesten wel op hun tellen passen hoe zij zich uitdrukten. Een
anekdote: een weerman sprak eens over zware stormen die vanuit het Oosten het
land binnenkwamen. Hij werd ontslagen, want vanuit De Sovjet-Unie komt nimmer
iets slechts.
Applebaum
behandelt een enorme hoeveelheid onderwerpen, zoals de kerk, beeldende kunst,
schrijvers, humor, restaurants, de ideale stad en de vorming van de nieuwe
mens. Veel ruimte besteedt zij aan economische hervormingen. Deze zorgden al
snel voor enorme tekorten. Zij beschrijft ook de verschillende manieren waarop
er in de drie landen in verschillende sectoren met de bezetter werd omgegaan.
In Polen bleef de kerk bijvoorbeeld redelijk intact door samenwerking met de partij.
Na de
eerste chaotische jaren kun je de bevolking in de Oost-Europese landen onder de
Sovjet-Unie verdelen in drie categorieën: een kleine groep die verzet bood, een
kleine groep van partijbonzen en een grote middengroep die zich koest hield. Maar
stil blijven werd steeds moeilijker. Men werd geacht enthousiast te kiezen voor
de staatsleer. Na de dood van Stalin in 1953 trad er een relatieve dooi in. Wat
niet wil zeggen dat verzet toen wel iets opleverde. In de laatste hoofdstukken
beschrijft Applebaum de manieren van verzet en in vogelvlucht de opstanden in
Polen, Oost-Duitsland en Hongarije.
‘Iron
curtain. The crushing of Eastern Europe’ is een belangrijk boek. Veel wat er in
staat is al eerder op schrift gesteld, maar Applebaums benadering is bijzonder
boeiend. Zij beschrijft veel zaken gedetailleerd, bijna anekdotisch, maar weet
tegelijkertijd een breed beeld van Polen, Oost-Duitsland en Hongarije te
schetsen in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog. Bovendien koppelt
zij de praktijk voortdurend aan de uitgangspunten van de communistische leer.
Het boek ik uit 2012 en eindigt optimistisch over het huidige Europa. Ik ben
benieuwd hoe Applebaum tegen met name het Hongarije en Polen van nu aankijkt.
Tot slot,
het communisme gaf deze samenlevingen naast wreedheid ook een nieuw soort
absurdisme. Applebaum vertelt regelmatig bizarre situaties waar de leer mensen
toe dwong. De bekende Poolse musicus Andrzej Panufnik was geen liefhebber van
het communisme. Hij moest zich na de oorlog aansluiten bij de Poolse
componistenbond. Als lid werd hij gedwongen mee te doen aan een competitie om
een partijlied te schrijven. In een paar minuten zette hij een simpel nummer in
elkaar en voegde er een vreselijke tekst aan toe. Tot zijn grote schaamte won
hij de eerste prijs!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten