vrijdag 19 september 2014

Louis Paul Boon – Memoires van Boontje



Deze memoires van Boontje verschenen van 1975 tot 1977 wekelijks in het Vlaams Weekblad. Het is goed dat ze van noten zijn voorzien. Louis Paul Boon kan prachtig schrijven, maar zijn geheugen laat hem nogal eens in de steek.


Soms is het vergeetachtigheid of slordigheid, zoals met jaartallen. Vanaf zijn 17de werkte hij mee aan allerlei extreem linkse bladen, beweert hij. Dit moet zijn vanaf 32 jaar.  Een schrijver die vlak na een publicatie dood bleef, stierf in werkelijkheid pas 10 jaar later.

Soms klaagt hij over armoede en gebrek aan broodwinning. Hij schrijft dat hij allerlei stukken stuurde naar tijdschriften: “De meeste kwamen terug”.  Een schromelijke overdrijving staat er in de noot. Juist in deze periode wilde iedereen zijn bijdragen plaatsen.

Boon stelt de zaken rond zijn uitgaven vaak mooier of simpeler voor, bijvoorbeeld de publicatie van ‘Mijn kleine oorlog’. De eerste druk is niet gekuist, juist provocerender dan de Zondagspost-versie. De tweede uitgave is wel gekuist en wel door hemzelf.

Hier is Boon meer dan alleen wat in de war. Hij is de concessies die hij deed om te kunnen publiceren ‘vergeten’ en geeft een ander de schuld van het kuisen van deze uitgave.

De memoires staan vol met dit soort dingen; ook een vertaling in het Engels van Mijn kleine oorlog is er niet geweest. Boon is denk ik toch niet te kwader trouw. Hij schrijft regelmatig dat hij niet meer weet hoe het precies zit: “bij mij is het een brosselketel, waarin de ene herinnering de andere verdringt.” Een brosselketel is een stoofketel.

Ondanks het geklaag en het geheugenverlies blijft Louis Paul Boon een sympathieke figuur. En hij is begaan met het lot van de verschoppelingen, bijvoorbeeld de inwoners van een buurt nabij een fabrieksterrein. De straten zijn grauw en zouden nummers moeten hebben. In plaats daarvan heeft de gemeente de straten vrolijke bloemennamen gegeven. “Ze leven in de diepten van een graf, en de grauwe stenen hunner straten zijn de stenen van dat graf, waarin ze geboren werden, rondstrompelen, werken en slaven, en sterven zullen.”

Bijzonder grappig is als Boon vertelt over zijn roem. Hij deed een tijdje mee aan het televisiespelletje ’t Is maar een woord. Opeens werd hij herkend op straat en in de kroeg. Dat was leuk, gratis pintjes, maar ook frustrerend, al die boeken geschreven waar amper aandacht voor is, een paar keer met je kop op de televisie en je bent een held.

Roem werkt een beetje als alcohol. “In het begin wringt het wat in uw keel, daarna krijgt ge dat prettig gevoel en weer ietsje later komt de bittere nasmaak.”

Boon kreeg veel manuscripten toegezonden. Hij was er niet altijd blij mee. Op de laatste pagina schrijft hij: “het is wel vreemd hoe iedereen zo graag aan het woord komt en hoe weinig men toch te zeggen heeft.”

Geen opmerkingen: