Hermann Ungar (1893-1929) was een Moravische schrijver van Joodse afkomst. Hij woonde en werkte onder meer in Berlijn en Praag en schreef net als Kafka in het Duits. Hij publiceerde slechts enkele boeken en Die Klasse uit 1927 is zijn laatste roman. Hij is vooral bekend van Die Verstümmelten uit 1923, in het Nederlands vertaald als De verminkten. Deze mooie uitgave van De klas is van 2002, het is een vertaling van Angela Adriaansz. Het verhaal draait om de leraar Josef Blau en het wordt verteld vanuit zijn perspectief. Hij voert een verbeten strijd met de klas waar hij les aan geeft en wordt geplaagd door wanen, waardoor het meer een strijd om het bestaan wordt.
Bij de eerste scéne moest ik meteen aan Bordewijks Bint denken, maar anders dan Bint staat Blau niet zo stevig in zijn schoenen. ‘Hij streed met alle middelen om de orde te handhaven. Alles was verloren zodra hij één keer verslapte. Als de eerste steen losraakte, stortte het hele gebouw in. Hij wist dat hij onder het puin bedolven zou worden. Hij kende voorbeelden waarvan hij had geleerd dat mildheid en toegeeflijkheid niet de middelen waren om jongens eronder te houden. Daar waren andere docenten op stukgelopen. De mens, zegt men, is van nature goed en mededogend; als dat waar was, dan waren jongens van veertien geen mensen.’ Hij zorgt er dus voor dat hij voortdurend op zijn hoede is, altijd meteen begint met lesgeven en nooit zijn rug naar de klas toekeert. Hij vermoedt wanorde en haat vanuit de klas, maar als hij bij bezinning is gekomen, ziet hij vaak dat de jongens gewoon rustig in hun banken zitten.
Deze paranoia vertoont hij ook thuis. Zijn vrouw is hoogzwanger en is lief voor hem, maar hij denkt dat zij hem constant bedriegt. Vandaar dat hij eist dat zij in lange jurken de straat op gaat om andere mannen niet in verleiding te brengen, nog liever zou hij willen dat zij zich zou kaalscheren. De jeugdvriend Modlizki en zijn collega Leopold vertrouwt hij evenmin. Hij denkt dat zij op allerlei manieren tegen hem samenspannen en contact onderhouden met een aantal leerlingen. Geestig is dat deze wanen plots ook weer verdwijnen als hij met hen of met andere mensen praat, maar soms ook weer niet. Hij zoekt bevestiging voor een verdenking, krijgt deze, maar als lezer weet je niet of dit ook een waan is. Dit klinkt allemaal wat abstract, maar het verhaal is verre van dat. De vertelling is juist heel concreet en alledaags. Prachtig zijn de scènes met oom Bobek, die vaak over de vloer komt. Het is een tonronde man die continu aan het woord is, tussendoor grote hoeveelheden vlees eet en zijn glas constant laat bijvullen.
Deze Bobek heeft zich voorgenomen met de in huis wonende schoonmoeder van Josef te trouwen, een aanleiding om weer eens flink feest te vieren. Dan blijkt er iets aan de hand met een wissel; Bobek heeft geld, maar Josef vermoedt dat hij de rekening gepresenteerd zal krijgen. Een extra reden om alert te zijn op verdachte contacten tussen de mensen in zijn omgeving. Er volgen wat curieuze verwikkelingen en een dramatische gebeurtenis, waar de leraar zich bijzonder schuldig over voelt. Hij wordt ziek en ligt te ijlen in zijn bed, terwijl zijn pasgeboren kind de kamer naast hem ligt en zijn collega Leopold dagelijks zijn vrouw bezoekt. Later komt hij weer bij kennis en staat hij zelfs weer voor de klas, maar hij moet erkennen dat de leerlingen sterker zijn, zij zijn de overwinnaars, hoewel dit alweer een waan lijkt.
De korte roman las ik in twee dagen uit. Het is een heerlijk absurd boek. Absurd in de zin dat met de blik van de hoofdpersoon sommige normale gebeurtenissen vreemd en verdacht worden, terwijl andere, voor de lezer vreemde dingen als heel normaal worden gepresenteerd. Legendarisch is de drankscène met oom Bobek, te lang om hier te citeren, dus u zult de roman zelf moeten lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten