maandag 18 april 2016

Sleutelaar worden


Vrijdag 15 april werd in een propvol Van Gennep Sleutelaar worden gepresenteerd. Het schitterend uitgegeven boek bevat teksten van en over de tachtigjarige Hans Sleutelaar. Hij schrijft over mensen waarmee hij werkte: Armando, Jan Cremer, Vaandrager. Anderen portretteren hem: Martin Bril, Johnny van Doorn, Sanneke van Hassel, Wim Brands.

Hans Sleutelaar is dichter, maar schrijft weinig: een enkele bundel en dan jaren niets. Dat vindt hij geen zwakte. Het gaat om het rendement. Hij stimuleerde anderen, zoals Johnny van Doorn. Sleutelaar was de strenge redacteur van ‘De geest moet waaien’. Hij gaf het proza van Van Doorn vorm. De stijl was afwijkend van de poëzie van de Selfkicker, strakker en korter: “alles wat niet strikt noodzakelijk was, moest eruit.”

Ook ging Sleutelaar intensief om met Jan Cremer, ten tijde van het ontstaan van zijn onverbiddelijke  bestseller ‘Ik Jan Cremer’. In 1959 ontmoette zij elkaar. Jan was negentien, Sleutelaar vijf jaar ouder. “Voor het aaneenrijgen van volzinnen scheen hem het geduld te ontbreken. Hij stootte nu en dan kortaangebonden keelklanken uit.”

Een paar jaar later kwam hij aanzetten met een paar verhalen. Vaandrager en Sleutelaar prezen hem. ”Wat een scherpte, wat een vaart, wat een kracht!” Sleutelaar woonde regelmatig onder één dak met hem, bijvoorbeeld in het Chelsea Hotel. Hier hielp hij Jan Cremer om het vervolg op zijn bestseller uit de pen te krijgen.

Hans Sleutelaar groeide op in Rotterdam. In ‘Sleutelaar worden’ besteedt hij twee pagina’s aan zijn jeugd in ‘hoe ik de poëzie ontdekte”. Hij beschrijft niet zijn ouders, wijdt niet uit over school en jeugdvriendjes, maar benoemd de tussenkamer waarin hij sliep. Hij had een koortsdroom, hij zag de wereld in een ander licht. Hij wist dat hij dichter was, wachtend op een ingeving. Zijn gedichten zijn schaars, “de momenten dat we echt leven zijn schaars.”

Sleutelaar ontmoette Vaandrager, Armando en Verhagen. Zij voelden zich met elkaar verbonden. ‘Gard Sivik’ was eind jaren vijftig hun podium. De kunst was nieuw, de poëzie was nieuw: radicaal realisme. “Zo hebben dichters niet eerder geschreven…Verdomd, er is iets volkomen anders begonnen.”

Met Vaandrager kreeg hij uiteindelijk ruzie. Het contact werd verbroken. Maar een foto uit 1981 laat de twee oud-vrienden zien tijdens de uitreiking van de Anna Blaman Prijs aan Vaandrager. De lach is ontroerend. Je ziet iets van geluk dat de twee eens met elkaar verbond. In kort formuleren en de kern raken is Sleutelaar de meester. Zijn ‘in memoriam vaan’ begint met de regel: “Vaandrager was iemand die hij liever niet was geweest.”

De eerste helft van ‘Sleutelaar worden’ is door hemzelf geschreven. De stukken zijn eerder verschenen. Het bijeen brengen ervan en de volgorde bepalen zijn uitstekend gedaan door Erik Brus. Het geheel geeft – voor zover mogelijk - een prachtig beeld van de hele Hans Sleutelaar: zijn persoon en zijn kunst komen het best tot hun recht in contact met anderen. Hij bleef vaak op de achtergrond. De ondertitel luidt niet voor niets ‘herinneringen van en aan een zwijgende dichter.’

De tweede helft van het boek is gevuld door anderen. De merkwaardige en mooie titel ‘Sleutelaar worden’ wordt verklaard in de eerste gastbijdrage, van Martin Bril. Met zijn kompaan Dirk van Weelden trok hij in de jaren tachtig ’s nachts door de binnenstad van Groningen. Met viltstiften schreven zij op muren deze magisch tekst ‘Sleutelaar worden’. Een paar jaar later zat hij met dezelfde vriend in Scheltema. Hij keek in het telefoonboek en vond de naam Sleutelaar. Meteen gingen zij op pad. Hij belde aan. Sleutelaar noodde hen binnen.

Bril is niet Sleutelaar geworden. Hij bleef wel levenslang bewonderaar van zijn stijl. Hij moest eens zijn lange zwijgen verdedigen. Vijfentwintig jaar tussen twee bundels. Is dat lang?  “Waar het om gaat, is wat er staat.” Bijzonder is de bijdrage van Wim Brands. Het boek kwam van de drukker op de dag van zijn fatale daad. Hij bezoekt Sleutelaar in 2015, in zijn flat aan de Beukelsdijk. Brands leest een gedicht van hem voor, over zijn grootmoeder. Een gedicht van hoekige eenvoud.

Zij werd oud en stierf
zoals weinigen is gegeven,
zonder vrees, zonder klacht.
Soms, op een onzeker uur,
verschijnt zij even.

Brands citeert hem: “Zo moet een gedicht voor mij zijn”. Veel schrijven wordt moeilijk. “Ik heb bovendien het leven altijd tijdrovend gevonden.” In deze bundel is dat wat vooral overtuigt: het taalgebruik van Hans Sleutelaar: kort, en alleen laten staan wat noodzakelijk is. De anderen eigenen in hun schrijven over hem, zich deze stijl toe. Het afwijkende formaat en het lettertype ‘nieuwe stijl’ maken het boek uniek. Sleutelaar worden eindigt met een paar korte beschouwingen van Hans Sleutelaar over kunst. Tijd is een belangrijke factor: “de kunst leeft traag.” De relatie met de werkelijkheid is sterk. “De realiteit is het merg van de kunst.” 

Geen opmerkingen: