dinsdag 12 april 2016

Bobschrift 2015


Het eerste Bobschriftlustrum werd in 2015 bereikt, een mooi moment. Maar de liefhebber vond in het voorwoord meteen iets wat hij niet zocht, namelijk de mededeling dat dit voorlopig het laatste nummer was.

Aan de kwaliteit ligt het niet. Die is er in vijf nummers alleen maar op vooruit gegaan. Uitgeverij Vreugdenberg heeft het simpelweg te druk met andere Uyliaanse activiteiten. De redacteuren Ivar Schute en Mark van Leeuwen – dank voor de uren leesplezier – lijken mij echter geen mannen van onwrikbare principes en onomkeerbare besluiten. Ik verwacht na een jaartje pauze gewoon weer een Bobschrift. Het bloed kruipt immers waar het niet gaan kan.

In dit Bobschrift leverden bekende namen als L.H. Wiener, Nico Keuning en Bert Bokhoven een bijdrage. Daarnaast is er een melancholische brief van Louis Ferron aan Bob opgenomen en vertelt Ian Buruma hoe hij aan Bob den Uyl moest denken toen hij in een uithoek van China niet wist hoe hij de koude dag door moest komen en zich hardhandig liet kneden door een bedreven maar blinde masseur. Hij voelde plotseling de drang opkomen om te verdwijnen en dacht toen aan Bob den Uyl.

Mooi is de bijdrage van Cyril van Hoogen over een bijzondere uitgave van Bob den Uyl. In het archief van drukkerij Wyt & Zonen vond zij een gelegenheidsboekje uit 1979, het zgn. Wyt-cahier nummer 2 met een verhaal van Bob den Uyl. Eerder was er een Wyt-cahier nummer 1 uitgebracht met een verhaal van Heere Heeresma. Meer nummers zijn er waarschijnlijk niet verschenen.

Deze boekjes waren bestemd voor relaties van de drukker en verdwenen grotendeels bij deze relaties in de vuilnisbak. Het stuk van Bob den Uyl is ‘Wat is literatuur?’ Het is ook opgenomen in de bundel ‘Vreemde verschijnselen’. Het Bob-cahier is 19,5 bij 19,5 centimeter en telt acht pagina’s.

De illustratie op de voorkant is van Suze van Groningen en stelt de achterkant van het hoofd van een man voor, die op weg is naar een paleis, zo beweert Cyril van Hoogen. Ik zie er echter  - vooral als je er vluchtig of voor de eerste keer naar kijkt – een vrouw met gespreide benen in. Bij nadere beschouwing herken je de man, dan pas het paleis. Wat dit mag betekenen weet ik niet. Mijn zieke geest of een Uyliaanse  verlangen dat bewust is ingebracht in de tekening?

Dit Wyt-cahier is kortom een uitzonderlijk collectors item. De redacteuren zouden wensen het te bezitten. Ivar Schute schrijft in zijn bijdrage ‘Het roze kaartje’ hoe hij en Mark van Leeuwen het letterkundig museum bezoeken om de archiefdozen uit Bob den Uyls nalatenschap door te spitten. Zij zijn goed voorbereid. De computertas staat halfopen, klaar om bijzondere stukken op te slokken. Het verhaal, want het is pure fictie, eindigt in archiefroof en een komische achtervolging.

De bijdragen van L.H. Wiener zijn altijd de moeite van het lezen waard. In dit nummer bespreekt hij de schaakpartij die Den Uyl beweerde in een bepaalde trein terug uit Berlijn tegen Günter Grass gespeeld te hebben.

De opmerking van Bob den Uyl dat hij deze partij onterecht won is bescheidenheid. Interessanter is dat de partij helemaal niet gespeeld is, althans niet tegen Günter Grass. Hij kon op dat moment namelijk niet in die trein gezeten hebben, heeft diepgravend onderzoek uitgewezen. Maar Wiener is mild, hij vergeeft hem dit bedenksel, want “je hebt zoveel moois geschreven.”


In de partij had overigens Günter Grass wit. Bob den Uyl speelde met zwart en L.H. Wiener was blauw.

Geen opmerkingen: