Het eerste
Bobschriftlustrum werd in 2015 bereikt, een mooi moment. Maar de liefhebber
vond in het voorwoord meteen iets wat hij niet zocht, namelijk de mededeling
dat dit voorlopig het laatste nummer was.
Aan de
kwaliteit ligt het niet. Die is er in vijf nummers alleen maar op vooruit
gegaan. Uitgeverij Vreugdenberg heeft het simpelweg te druk met andere
Uyliaanse activiteiten. De redacteuren Ivar Schute en Mark van Leeuwen – dank
voor de uren leesplezier – lijken mij echter geen mannen van onwrikbare
principes en onomkeerbare besluiten. Ik verwacht na een jaartje pauze gewoon
weer een Bobschrift. Het bloed kruipt immers waar het niet gaan kan.
In dit
Bobschrift leverden bekende namen als L.H. Wiener, Nico Keuning en Bert
Bokhoven een bijdrage. Daarnaast is er een melancholische brief van Louis Ferron
aan Bob opgenomen en vertelt Ian Buruma hoe hij aan Bob den Uyl moest denken
toen hij in een uithoek van China niet wist hoe hij de koude dag door moest komen
en zich hardhandig liet kneden door een bedreven maar blinde masseur. Hij
voelde plotseling de drang opkomen om te verdwijnen en dacht toen aan Bob den
Uyl.
Mooi is de
bijdrage van Cyril van Hoogen over een bijzondere uitgave van Bob den Uyl. In
het archief van drukkerij Wyt & Zonen vond zij een gelegenheidsboekje uit
1979, het zgn. Wyt-cahier nummer 2 met een verhaal van Bob den Uyl. Eerder was
er een Wyt-cahier nummer 1 uitgebracht met een verhaal van Heere Heeresma. Meer
nummers zijn er waarschijnlijk niet verschenen.
Deze
boekjes waren bestemd voor relaties van de drukker en verdwenen grotendeels bij
deze relaties in de vuilnisbak. Het stuk van Bob den Uyl is ‘Wat is
literatuur?’ Het is ook opgenomen in de bundel ‘Vreemde verschijnselen’. Het
Bob-cahier is 19,5 bij 19,5 centimeter en telt acht pagina’s.
De
illustratie op de voorkant is van Suze van Groningen en stelt de achterkant van
het hoofd van een man voor, die op weg is naar een paleis, zo beweert Cyril van
Hoogen. Ik zie er echter - vooral als je
er vluchtig of voor de eerste keer naar kijkt – een vrouw met gespreide benen
in. Bij nadere beschouwing herken je de man, dan pas het paleis. Wat dit mag
betekenen weet ik niet. Mijn zieke geest of een Uyliaanse verlangen dat bewust is ingebracht in de
tekening?
Dit
Wyt-cahier is kortom een uitzonderlijk collectors item. De redacteuren zouden
wensen het te bezitten. Ivar Schute schrijft in zijn bijdrage ‘Het roze
kaartje’ hoe hij en Mark van Leeuwen het letterkundig museum bezoeken om de
archiefdozen uit Bob den Uyls nalatenschap door te spitten. Zij zijn goed
voorbereid. De computertas staat halfopen, klaar om bijzondere stukken op te
slokken. Het verhaal, want het is pure fictie, eindigt in archiefroof en een
komische achtervolging.
De
bijdragen van L.H. Wiener zijn altijd de moeite van het lezen waard. In dit
nummer bespreekt hij de schaakpartij die Den Uyl beweerde in een bepaalde trein
terug uit Berlijn tegen Günter Grass gespeeld te hebben.
De
opmerking van Bob den Uyl dat hij deze partij onterecht won is bescheidenheid.
Interessanter is dat de partij helemaal niet gespeeld is, althans niet
tegen Günter Grass. Hij kon op dat moment namelijk niet in die trein gezeten
hebben, heeft diepgravend onderzoek uitgewezen. Maar Wiener is mild, hij
vergeeft hem dit bedenksel, want “je hebt zoveel moois geschreven.”
In de
partij had overigens Günter Grass wit. Bob den Uyl speelde met zwart en L.H.
Wiener was blauw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten