zaterdag 23 april 2016

Dave Goulson – Een verhaal met een angel


Kunnen driehonderd pagina’s tekst over hommels interessant genoeg zijn om te blijven lezen? Het antwoord is ja. Dave Goulson is hommel-onderzoeker en schrijft aanstekelijk over het gedrag van hommels. Hij gaat in op de invloed die zij hebben op de natuur en hoe de intensieve landbouw hun leefgebied heeft verkleind. De wetenschap weet nog weinig over het gedrag van hommels. Goulson schrijft erover hoe hij en zijn collega’s onderzoek uitvoeren om meer kennis over hommels te vergaren. Sommige soorten zijn al uitgestorven in Groot-Brittannië. Met een hommelstichting probeert hij met vele anderen het tij te keren.

Als kind was Goulson al een fanatieke dierenliefhebber, en dierenverzamelaar. Hij was en is nogal klungelig. Met schaamte beschrijft hij hoe er regelmatig wat mis ging en hij zijn vissen elektrocuteerde of kwartels de poten liet afvriezen. Hij probeert deze jeugdzonden grappig te beschrijven, maar helaas ontbreekt hem een beetje de humor. Studenten of medewerkers introduceert hij later in het boek altijd met een mislukt grapje of flauwe anekdote. Hij kan dit beter achterwege laten. Zijn boek heeft het niet nodig.

Mooi is hoe Goulson telkens een fascinerend verschijnsel rond hommels beschrijft en  laat zien hoe hij als onderzoeker te werk gaat om iets van hun raadselachtige gedrag te begrijpen. Van hele kleine onderwerpen - de relatie tussen de lengte van de tong van sommige hommelsoorten en het soort bloemen dat zij bezoeken – stapt hij moeiteloos over op grote historische gebeurtenissen zoals het verband tussen Hitler en afname in hommelsoorten in Groot-Brittannië. Omdat in de oorlog de import vanaf het vasteland was gestopt was veel landbouwgrond nodig. Dit betekende dat kleine graslandjes verdwenen: minder klaver, minder hooivelden en minder bloemen. Bovendien werd er veel landbouwgif gebruikt. Dit was allemaal slecht voor de hommels.

Een hommelkoningin houdt maandenlang een winterslaap. Als zij dit heeft overleefd zoekt ze een nest om een kolonie te stichten. Zij is al bevrucht in het jaar ervoor en legt honderden eitjes. Eerst gaat zij zelf op zoek naar nectar, per dag bezoekt zij 6000 bloemen. Uit de eitjes komen larven, waaruit werksters groeien. Als deze groot genoeg zijn om voedsel te zoeken, blijft de koningin binnen. In de loop van de zomer gaat de koningin ook mannelijke eitjes produceren.

Hommels zien er schattig uit. Maar binnen een nest woedt een regelrechte oorlog. De koningin moet haar positie verdedigen ten opzichte van de werksters. Eitjes van de werksters – haar eigen kleinkinderen – eet zij op; liever brengt zij eigen zoons voort. De werksters komen in opstand en vallen haar kinderen – hun broertjes – aan. De anarchie is compleet. Uiteindelijk sterft de koningin door moord of uitputting. Maar met genetisch onderzoek bij gewone-aardhommelnesten is komen vast te staan dat de koningin 90% van de mannetjes voortbrengt. Daarmee is haar leven geslaagd.

Een mysterie is nog steeds het paargedrag van hommels. Paringen worden zelden in de natuur waargenomen. Het is onduidelijk hoe zij elkaar vinden. Koninginnen paren slechts eenmaal in hun leven. Mannetjes kunnen vaker paren, maar daar zijn er veel meer van. Tuinhommelmannetjes houden zich vaak op bij zogenaamde zoemplaatsen. Ze patrouilleren langs een vaste route of vliegen zo hoog mogelijk een heuvel op, waarschijnlijk om indruk te maken op een koningin.

‘Een verhaal met een angel’ staat vol van zulke mooie hommelverhalen. Hommels hebben een enorme snelle stofwisseling. Zij moeten voortdurend eten om warm blijven en te kunnen vliegen. Een hommel met een volle maag heeft 40 minuten om nieuw eten te vinden. Zij oriënteren zich uitstekend. Vanaf een bloemenveld  kilometers verderop weten zij hun nest feilloos terug te vinden.

Hoe zij dit precies doen is niet helemaal zeker. Waarschijnlijk kunnen zij heel goed hun omgeving in zich opnemen. Maar ook hommels die verder weg zijn losgelaten weten soms de weg te vinden. Goulson maakt rare vergelijkingen (rekenfouten) wanneer hij de afstanden vertaalt naar menselijke begrippen. Hij geeft het zelf ook toe. Een bijenvliegafstand van zes kilometer is veel, maar staat echt niet gelijk aan vier keer de mensenvliegafstand tot de maan.

Hommels zijn ontzettend belangrijk voor de bevruchting van een heleboel planten, zoals de tomaat. Dat is de reden dat de laatste decennia hommels hiervoor massaal worden ingezet. Ook in Tasmanië is plotseling de gewone aardhommel opgedoken, terwijl het importeren ervan verboden was. Het risico ervan is dat zij bepaalde wilde planten, vaak ook afkomstig uit Europa, goed weten te bevruchten, waarna deze planten een plaag kunnen vormen en andere gewassen kunnen gaan overheersen. Tot nog toe is dit niet aangetoond, maar de introductie van diersoorten heeft in Australië vaker tot dramatische toestanden geleid.

Onmogelijk kan ik elk boeiend hoofdstuk uit dit rijke boek aanhalen. Goulson gaat uitgebreid in op koekoekshommels die hun eieren in andermans nesten leggen. Elders behandelt hij het gegeven dat veel hommelsoorten sterk op elkaar lijken: zwarte en gele strepen. Hij legt precies uit waarom dit zo is. Een ander belangrijk weetje is dat hommels zelden steken (mannetjes helemaal niet) en dat zij niet dood gaan na een steek. Het hoofdstuk over hommelparasieten als wespen, mijten en draadwormen is bizar. De draadworm Sphaerularia bombi nestelt zich in het achterwerk van een koningin. Sommige andere maden eten hommelpoppen van binnenuit op. De hoeveelheid wrede levensvormen is groot.

Na het einde van het boek besteedt Goulson steeds meer aandacht aan natuurbescherming en bijensterfte. Een mogelijke oorzaak van deze sterfte – naast een tekort aan bloemenweiden – zou het massale hommeltransport kunnen zijn. Bijzondere hommelziektes worden zo namelijk meer verspreid. Duidelijk is dat intensieve landbouw en grootschaligheid slecht zijn voor hommels. Verscheidenheid is belangrijk. Niet elke bloem bloeit in dezelfde tijd. En plek met veel bloemen van één soort betekent onherroepelijke hommelsterfte als het bloeiseizoen voorbij is.

Dave Goulson probeert met zijn stichting de verscheidenheid aan bloemen terug te brengen in Groot-Brittannië. Boeren spoort hij aan om stukjes ongebruikt land in te richten als bloemenweide. Hommels zijn met name dol op klaver. In de stad kunnen hommels steeds meer voedsel vinden omdat mensen hun  tuinen bloemrijk inrichten. Belangrijk hierbij is dat het wel de goede bloemen moeten zijn, die ook nectar geven; dus niet de massaal gekweekte, maar onvruchtbare Intratuinbloemen.

‘Een verhaal met een angel’ is een schitterend boek voor wie zich in de wondere wereld van de hommel wil verdiepen. Hier en daar is Goulson wat kinderachtig als hij ons waarschuwt dat een hoofdstuk wel heel moeilijk is of als hij weer zo nodig een grapje moet maken. Eén ding vond ik echt jammer. Het boek heeft geen plaatjes, terwijl ik daar bij het lezen wel veel behoefte aan had. Misschien komt hij ooit eens met een koffietafel-hommelfotoboek.

Geen opmerkingen: