dinsdag 22 december 2020

Charles Lewinsky – De stotteraar


Charles Lewinsky (1946) is een Zwitserse schrijver en theatermaker. Hij schrijft ook voor televisie en hij is in Zwitserland een bekende liedjesschrijver. Vanaf de jaren negentig legde hij zich toe op het schrijven van romans. Zijn internationale doorbraak kwam in 2006 met de dikke roman en bestseller Het lot van de familie Meijer. De Stotteraar is uit 2019 en is onlangs vertaald in het Nederlands.  

De verteller is Johannes Hosea Stärckle. Hij zit vast in de gevangenis wegens oplichterij. Vanwege zijn zware gestotter drukte hij zich van jongs af aan uit in geschrift. Hij had talent en wist zich te verplaatsen in andere mensen. Met zijn schrijverij wist hij zijn slachtoffers – vooral oudere mensen – financieel uit te kleden. In de gevangenis heeft hij contact met de gevangenispastoor, die hem een baantje in de gevangenisbibliotheek aanbiedt. In ruil hiervoor moet hij hem zijn levensverhaal vertellen. Johannes doet dit natuurlijk schriftelijk. Het boek is opgebouwd uit de brieven aan de geestelijke, die hij aanspreekt met padre. Deze brieven worden afgewisseld met dagboekaantekeningen en vingeroefeningen in de vorm van korte verhalen.

 

Deze vorm lijkt wat gecompliceerd maar De stotteraar leest als een trein en vormt een eenheid. Er zit ook een spannend element in. Als bibliothecaris wordt hij benaderd door een zware crimineel die hem om een dienst vraagt. Hij kan niet weigeren. Verder bouwt Lewinsky de spanning goed op: je wilt weten hoe Johannes uiteindelijk precies in de gevangenis terecht is gekomen. Leuk is daarbij dat de verteller speelt met wat de padre graag wil lezen. Hij houdt hem aan het lijntje over de afloop van een verhaal en past de waarheid naar de omstandigheden aan. Dit zet hij vervolgens uiteen in zijn dagboekaantekeningen.

 

Johannes groeide op in een dorp. Het gezin was aangesloten bij een streng kerkgenootschap geleid door een geestelijke met de naam Bachofen. Hij liet zich de Oudste noemen en regeerde met harde hand over zijn schapen. De ouders die door  Johannes ‘de natuurlijke vijanden van elk kind’ worden genoemd omschrijft hij in enkele korte zinnen. Zijn vader was een boekhouder. “U kunt zich beter geen voorstelling van hem maken. Het was geen man die onvergetelijke indrukken achterliet. Behalve op mijn huid. Mijn moeder droeg jasschorten. Daarmee is ook zij uitvoerig beschreven.” De opvoedingsmethoden van zijn vader waren pijnlijk, maar in zijn eigen ogen rechtvaardig. Als kind werd Johannes vaak afgeranseld. Dat was ook de remedie die Backofen aanraadde om hem van het stotteren af te helpen. De vader gebruikte een bamboestok, een riem of een tennisracket. “Met zijn blote hand heeft hij ons nooit geslagen, dat zou hij te persoonlijk hebben gevonden.”

 

Het zijn gruwelijke jeugdherinneringen, maar Johannes vertelt het allemaal vrij luchtig. Hij heeft een relativerende kijk op het leven en schrijft vol humor over zijn soortgenoten. Op de universiteit koos hij een studie Duitse taal- en letterkunde. Hij beging een doodzonde. Over een boek schreef hij dat hij het goed vond. Volgens de heilige Derrida was een boek een object van deconstructie. Dat las je niet voor je plezier. 

 

Hij kon niet overal aarden. Als afwasser hoefde je niet te praten, maar zelfs in de keuken hield hij het niet lang vol. Dat lag ook aan zijn betweterigheid. Eenmaal vloog hij er zelfs uit nog voordat hij een citaat van Schopenhauer helemaal had uitgesproken. Hij vond een baantje waarbij hij zich online als vrouw uitgaf en eenzame mannen aan de praat hield met beloftes over een gedeelde toekomst, alles schriftelijk natuurlijk. Een ontmoeting zat er nooit in. Hij vraagt zich af of hij zich schuldig moet voelen over deze oplichterijen.

 

Naast deze herinneringen lees je het verhaal van de criminelen waar hij mee om moet gaan in de gevangenis: getatoeëerde kleerkasten en een onderkoelde man die zich de advocaat laat noemen. Hun macht reikt ver. Zij deinzen niet terug voor moord. Johannes vraagt zich af of hij zich kan onttrekken aan hun wensen. Ook twijfelt hij of hij na zijn vrijlating het beroep van weduweplukker kan voortzetten. Niet omdat hij zich moreel bezwaard voelt, maar het is als een acrobaat die uit de ringen is gevallen. Je moet er meteen weer inklimmen, anders verlies je je zekerheid. Zijn slachtoffers zien hem later in de rechtszaal en herkennen hem niet als de keurige meneer van de brieven. “Op papier was ik een interessant persoon, in het echt een teleurstelling. Een treffende samenvatting van mijn leven. Ik kan beter schrijven dan zijn.” Is er een mogelijk om in zijn levensonderhoud te voorzien met schrijven zonder mensen voor de gek te houden?

 

De stotteraar is een zeer vermakelijk boek. Ik las het zonder haperen achter elkaar uit. De korte verhalen die erin zijn opgenomen zijn wonderlijk. Opmerkelijk vaak gaat het in deze verhalen om iemand die totaal alleen is - soms letterlijk in een uitgestorven stad - of zelfs al overleden zonder dat hij het zelf beseft. Je kunt tot slot veel grappige uitspraken citeren uit dit boek, eentje om af te sluiten: “Ieder mens zou alleen datgene moeten doen waar hij goed in is. Dat zou er echter wel toe leiden dat de meeste mensen werkloos waren. Tenzij je voor de buis zitten en bier drinken tot een leer-werktraject uitroept.”

1 opmerking:

erikschrijft zei

Hoi Alek, een prachtig citaat aan het eind van jouw stukje! Ik denk dat dit inderdaad voor veel mensen geldt, de meeste mensen zullen veel liever thuis met een biertje voor de buis zitten dan werken. Groetjes, Erik