Albert Cossery (1913-2008) heeft een klein oeuvre. Vijf boeken zijn er van hem vertaald in het Nederlands; drie romans volgen er hopelijke nog. De trotse bedelaars (Mendiants et orgueilleux) is uit 1955, de vertaling van Rosalie Siblesz is uit 1987. Het boek is met tweehonderd pagina’s dik voor de Frans-Egyptische schrijver. Het verhaal heeft meer dan zijn andere werk het karakter van een roman, hoewel het boek wel bol staat van de anekdotes, sfeertekeningen en sterke verhalen. Het verhaal speelt zoals in al zijn boeken in de arme wijken van een grote Egyptisch stad. Gohar is een van de hoofdpersonen. Hij had ooit een mooie baan als hoogleraar, maar koos voor zijn gemoedsrust voor een bestaan zonder bezit.
In het eerste hoofdstuk wordt Gohar in zijn kleine gammele kamer veel te vroeg wakker. Er stroomt water zijn kamer binnen. De oude kranten die dienen als bed raken doorweekt. Hij moet dus wel de straat op. Ook vanwege het luide vrouwengehuil bij de buren, waaruit hij opmaakt dat er iemand is overleden. Op straat bedenkt hij dat hij geen hasj meer heeft, waardoor het lastig wordt deze ochtend door te komen. Hij gaat op zoek naar zijn vriend Yéghen die hem van roesmiddelen kan voorzien. Zijn grote droom is ooit naar Syrië te verhuizen. Daar groeit de hasjiesj open en bloot in de velden, het paradijs op aarde. Hij gaat naar het bordeel van Set Amina, waar hij als bijbaantje de administratie verzorgt, maar vindt zijn vriend niet. Bijna alle hoeren zijn de stad in om te winkelen. Alleen de jonge Arnaba is nog aanwezig. Zij vraagt hem een brief te schrijven aan haar familie. Gohar gaat haar kamer in en na een reeks krankzinnige hersenspinsels wurgt hij haar.
Inspecteur Nour El Dine onderzoekt de moord, maar heeft hier duidelijk geen zin in. Liever was hij bij zijn nieuwe (on)mogelijke geliefde, een minderjarige jongen die hem overduidelijk haat. In het bordeel vindt hij geen aanknopingspunten. De bezoekers zijn te dom om een dergelijke moord te plegen. Arnaba is niet verkracht of beroofd. Er is geen motief, dus de moord moet wel door een intelligent persoon zijn gepleegd.
In de rest van het boek volg je het dagelijkse leven van Gohar en een paar van zijn vrienden. Zij zitten in het Spiegelcafé, roken hasj en maken de meest krankzinnige dingen mee in de armoedige buurten. Het mooie van de manier van schrijven van Cossery is dat er eigenlijk geen echte hoofdpersoon is. Ieder hoofdstuk schrijft hij vanuit een personage, die dan de hoofdpersoon is. Een zijdelingse gebeurtenis wordt ineens het hoofdmotief in een hoofdstuk. Op de achtergrond speelt natuurlijk de moord en het onderzoek ernaar, maar de opeenvolgende hoofdstukken geven niet, zoals in een thriller, steeds meer informatie over het motief of de dader. De zaak wordt niet langzaamaan opgelost. De lezer weet al wie het gedaan heeft en Nour El Dine weet dit ook op het moment dat hij – op driekwart van het boek – Gohar voor het eerst ziet.
Het gaat Cossery meer om het beschrijven van de karakters - zoals de innerlijke worsteling van de inspecteur - en om het gefilosofeer over armoede. Dit alles met veel relativisme en absurde humor. Nour El Dine krijgt geen enkele medewerking van de koppige bevolking. Zij verachten het gezag, zijn apathisch en trekken zich nergens iets van aan. “Alleen mensen die iets te verliezen hebben zijn bang voor de politie en hier bezat niemand iets.” Hij verbaast zich hogelijk over de vrolijkheid die deze arme mensen uitstralen. Op de terrassen klinkt altijd vrolijk geroezemoes en gelach.
Gohar, die bewust voor de armoede koos, benoemt voortdurend deze tegenstelling. Het volk moet zich tegenover de heersers niet verdedigen met rationele argumenten. “Er waren betreurenswaardige precedenten waaruit bleek dat mensen een eerlijke, rationele uitleg van bepaalde verschijnselen met de dood hadden moeten bekopen. … Niemand had nog de moed heldere, nauwkeurige ideeën te formuleren. Een cryptisch manier van denken was de enige waarborg gebleken tegen de dictatuur.”
Later bekent Yéghen dat hij de moord gepleegd heeft, maar hij wordt niet geloofd. Hij vraagt de inspecteur waarom hij alleen de schuldige wil aanhouden. Gohar lijkt het lastig kiezen wie te arresteren: een schuldige of een onschuldige. Yéghen voegt eraan toe. “We vragen ons af waarom een man als jij zijn tijd verdoet met het arresteren van zijn medemensen in plaats van te genieten van het leven dat toch al zo kort is. Ik vind dat maar een ongezonde bezigheid.” De trotse bedelaars bevat veel van dit soort dialogen. De sfeer deed mij af en toe sterk denken aan Schuld en boete van Dostojewski.
Prachtig is een scène in een hotel. Yéghen heeft voor een paar piaster een kamertje gehuurd. ’s Nachts wordt hij wakker van de kou. Zijn dekbed is weg. De hoteleigenaar blijkt meer bedden dan dekbedden te hebben. Als iemand in slaap is gevallen trekt hij het dekbed weg om het aan een nieuw gast aan te bieden.
Een van de meest bizarre stukken staat bijna aan het eind van dit geweldige boek. De nieuwe buren van Gohar vormen een merkwaardige stel. De man heeft geen ledematen. Zijn onwaarschijnlijk grote vrouw draagt hem iedere dag naar de rijke buurt om te bedelen. Maar zij is jaloers. Haar man maakt weleens een praatje met een jonge peukenraapster. Als straf krijgt hij geen eten. Zij schreeuwen elkaar de meest vunzige verwensingen toe. Gohar geniet er met volle teugen van. Gelukkig maken ze het met veel kabaal ’s avonds weer goed. De man blijkt een groot minnaar. Nour El Dine, die op bezoek is, vraagt zich af of het zover moet komen met een mens voordat hij vrede heeft met de dingen. “Ik weet het niet, zei Gohar, Misschien moeten we allemaal tot een romp gereduceerd worden voor we onze rust vinden. Besef je wel hoe machteloos een regering is tegen een man zonder armen en benen? Wat kunnen ze tegen zo iemand beginnen? Ze kunnen hem laten ophangen, zei Nour El Dine. Een man die enkel nog uit een romp bestaat? Ophangen? Ah, nee, Excellentie! Daar heeft geen enkele regering genoeg humor voor! Dat zou werkelijk te mooi zijn."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten