‘De
voetnoot’ staat wel degelijk in het verzameld werk van Hotz. Ik kreeg dit
boekje van Leo Hogenboom en wist niet of het verhaal erin opgenomen was. Het is
te mooi uitgegeven om niet te bewaren. En het was een goeie aanleiding om het
te herlezen.
Op 9
september 1926 ontspoorde een trein bij de Vink. Er kwamen drie mensen om het
leven, waaronder het toneelechtpaar David Lobo en Gretha Lobo-Braakensiek. Ina,
een tante van de schrijver, was bevriend met hen. Zij raakte zwaargewond en
belandde in een rolstoel. Haar grote ambitie - een toneelcarrière – was hiermee
teniet gedaan. Zij richtte zich haar verdere leven op genoegdoening. Haar
manuscript over deze zaak werd later in een juridisch werk erkend als
belangrijke voetnoot.
Hotz
schrijft over Ina, hoe de verteller als kind zijn tante meemaakte en hoe hij
meende zelfs het geraas van de ontspoorde trein gehoord te hebben. Zijn tante
was een vreemde vrouw. Zij was ongetrouwd en leidde na het ongeval een
teruggetrokken leven. Met haar invaliditeit wisten zijn ouders geen raad.
Moeder zei te zijn geschrokken toen zij Ina in Katwijk tegen kwam. Vader
antwoordde: “Het is echt iets voor die vrouw. Dat haar zoiets overkomt, bedoel
ik… Die had toch altijd wat.” Voor de twee toneelspelers lag dat anders: ”Die
waren naar hun werk geweest.”
De jongen
ontmoette zijn invalide tante een enkele keer. Eenmaal bezocht hij haar thuis,
om een kleine attentie te brengen. Zij bedankte hem en vroeg hem zijn moeder te
groeten. Het contact was minimaal. Ina stierf aan de complicaties van een
operatie. Volgens de wet had zij in te stemmen met een ingreep die haar
toestand zou kunnen verbeteren, anders zou zij haar toeslag verliezen. Zij lag
weken in het ziekenhuis, liet aan niemand iets weten en stierf alleen.
Alle korte
verhalen van F.B. Hotz zijn goed. Hij is een meester in dit genre. Het is de
combinatie van eenvoudige woorden, precieze omschrijvingen en markante
personages waarmee hij het juiste dramatische gevoel weet op te wekken. Tot
slot citeer ik daarom een hele pagina uit ‘De Voetnoot’:
Jaren later
vroeg ik mijn vader over Ina’s leven. Vóór het ongeluk was ze korte tijd
typiste geweest bij het bedrijf waar hij vroeger gewerkt had. Ze was weggegaan
omdat ze daar met niemand overweg kon. Haar woorden misten doel. Als ze daar
zei dat het zo koud was buiten, keek men haar bijna angstig aan. Juist als ze
zo simpel en oprecht mogelijk sprak – maar zonder modewoordjes – dacht men dat
ze iets anders bedoelde. Ze zwegen of stootten elkaar aan.
Ina klaagde
daar in het begin niet over. Ze vond die isolatie wel goed en zag er een teken
in. Ze was niet bestemd voor kletspraat, vond ze. Ze kwam haar bestemming
nader.
Eens, toen
de anderen met haar over toneel wilden spreken, zweeg ze met een soort
glimlach. Het was hun laatste bod.
Ook vader
had zich daar aan geërgerd. Hij had haar gevraagd waarom ze niet mooier en
rechter liep, zoals andere vrouwen. ‘Ik ben niet in de aanbieding’, had ze
geantwoord; ’ik moet het later van mijn hersens hebben, niet van mijn heupen.’
In de
kantine las ze Ibsen en Strindberg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten