Als kind
noemde Henk de broer van een vriendje halfbroer. De moeder greep in en zei:
“Wij zeggen hier niet halfbroer.” Henk heeft drie halfbroers. Zijn moeder was
getrouwd en woonde in een dorpje onder Eindhoven. Zij ontmoette Henks vader,
raakte zwanger en verhuisde naar Rotterdam-Delfshaven. Later miste zij de drie
jongens en vond een praktisch oplossing: doordeweeks in Eersel met haar vier
kinderen, in het weekend met Henk bij haar nieuwe man. Zij was niet gelukkig.
Henk zoekt in
deze autobiografische roman naar erkenning. Pas bij volwassenheid voelt hij dat
zijn halfbroers broers voor hem zijn. ‘Wij zeggen hier niet halfbroer’ gaat
over zijn jeugd. Het boek heeft tempo. Het bestaat uit een aantal delen:
Kindertijd tot 13 jaar, Puberteit 13-16 jaar, Adolescentie 16-19 jaar en
volwassenheid. Vooral de eerste twee delen vond ik erg sterk. Vanaf de
adolescentie krijgt Van Straten zoveel haast dat hij te grote stappen neemt.
Dit materiaal had hij beter kunnen bewaren voor een volgend boek.
Van Straten
spreekt de lezer toe. Hij doet verslag van zijn leven in de vorm van een hele
reeks anekdotes, die bij elkaar het beeld van zijn jeugd compleet maken. Hij
beseft dat hij hierbij keuzes heeft gemaakt. En dat zijn verhaal subjectief en
onbetrouwbaar is. Maar zo heeft hij zijn jeugd ervaren.
De drie
halfbroers noemt hij B1, B2 en B3. Zij schelen ieder twee jaar van elkaar. Henk
was zes jaar jonger dan B3. De broers waren straatschoffies: altijd dollen,
grappen uithalen, vaak op straat rondhangen. Henk was ook weleens slachtoffer
van hun spel: “lomp en hardhandig, een subtiele voorliefde voor leedvermaak die
we nog altijd gemeen hebben.” Dan voelde hij zich een van hen. Dan hoorde hij
erbij.
Hij hield
zich verder thuis rustig. Voelde zich verantwoordelijk als er iemand boos werd.
Hij betrok het op zichzelf en wilde de vrede herstellen. Het zwijgen van zijn stiefvader
vatte hij op als een afwijzing. Pas jaren later begreep hij dat de man altijd
zweeg. Als kind wilde hij ooit indruk maken op een meisje en kocht hij
hetzelfde merk kleding. Hij probeerde een kakker te zijn en stond uren voor de
spiegel. Andere kinderen vroegen waarom hij opeens zo raar praatte. “Die poging
tot transformatie was de eerste in een lange reeks. Ik deed het niet alleen
omdat ik verliefd was. Ik wilde iemand worden. Een identiteit kunnen
aantrekken, als en perfect pak.”
Hij snakte
naar nieuwe dingen, hij kon niet wachten: brommer rijden, seks, drugs, muziek,
drank. “De nieuwsgierigheid naar wiet was nog urgenter dan die naar alcohol.”
Urgentie is hier het juiste woord. Van Straten beschrijft de opwinding van de
eerste keer een pil, de eerste keer dronken worden, enzovoorts. Je krijgt er
zelf ook meteen weer zin in. Bij hem was het een bijzonder sterke drang.
Hij
ontdekte wiet en blowde elke dag. Hij hoorde punk en werd punker. Toen kwam de
gabber en hij was om. Zo ging het met boksen, drank, tatoeages, met alles. “Ik
wilde alles zijn en was vanbinnen vormloos.” Later kon hij de drugs niet meer
aan en gaat hij drinken: “alcohol is natuurlijk ook een drug. Maar het mooie
van het spul is dat, in tegenstelling tot veel van die andere middelen, het je
bewustzijn juist vernauwt.”
Henk van
Straten schrijft aanstekelijk. Ik las zijn boek in een middag uit. Het heeft
humor. Veel anekdotes zijn herkenbaar. De opwinding is voelbaar. De vraag
blijft waarom hij zo in elkaar stak. De dood van zijn stiefvader doet zijn
leven veranderen. De broers komen nader tot elkaar. Dit kun je zien als een
soort ‘happy end’.
De
geldingsdrang van Henk kun je afleiden uit een rotte jeugd. Maar zo rot was die
jeugd niet. Er zat iets in zijn hoofd: een beeld van zijn moeder, zijn
stiefvader en zijn broers. Hij voelde zich buitengesloten en daar had de
omgeving misschien te weinig oog voor. De nieuwsgierigheid en de drang om
ergens bij te horen, je te laten zien, was een manier om hiermee om te gaan, net
zoals zijn schrijverschap, dat dit mooie boek heeft opgeleverd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten