‘Aan
doodgaan dachten we niet’ is een verhalenbundel en het prozadebuut van Gerda
Blees. De eerste zin in het eerste verhaal luidt: “Niemand let op de machine.” Bij Blees weet je dan al dat die machine uiteindelijk iemand
fataal wordt. De tien verhalen in deze bundel zijn goed, maar het patroon is
erin is snel herkenbaar.
In dit eerste verhaal wordt een situatie bekeken. Blees duidt de vertellers vaak aan met wij. Heel precies beschrijft Blees wat ‘wij’ zien. Het lijkt alsof zij buiten het verhaal staan. Een machine wordt beschreven, er wordt ingezoomd op een jongetje dat aan de waterkant met een pingpongballetje speelt. Er staat een vrouw op het balkon en er komt een jongen op de fiets langs. En er is een poldermachinist die de machine bedient. Blees bouwt de spanning zorgvuldig op. Het kan niet goed gaan.
Ondanks
deze spanning die in alle verhalen zit, vind ik het jammer dat je al snel weet
waar het heen gaat. Het verhaal over het meisje met anorexia dat zingt op een
schoolfeest, zit goed in elkaar. Blees weet in korte tijd een hele wereld op te
bouwen: ouders, klasgenoten en een vriendelijke muziekleraar die haar muzikale talent
ziet. De onderlinge verhoudingen zijn complex. Je kunt er een hele
levensgeschiedenis omheen bedenken. Maar ook hier geeft zij in de eerste zin al
veel weg. Dat is jammer.
Het verhaal
‘Regen en geen regen’ wijkt wat af van de andere verhalen. Het bestaat uit één
lange zin. Er wordt een bijzondere sfeer opgeroepen over een tijd waarin we
onder een zonneluifel zaten terwijl het regende: “en de Senseokoffie met extra
warme melk die een van ons tweeën, meestal hij, voor ons had klaargemaakt,
zodat we met warme bekers in onze handen onder de luifel konden zitten, met de
rugleuning van de luie tuinstoelen twee of soms wel drie tandjes naar achteren,
wachtend tot de koffie op was en we nieuwe gingen zetten, of thee, en soms aten
we een chocoladekoekje en dat was het wel zo ongeveer, en aan doodgaan dachten
we niet”.
Het beste
verhaal uit de bundel vond ik: ‘Echt vakwerk’. Een jonge vrouw gaat naar het
huis van haar ouders. De ouders zijn vreemd, griezelig. Zij moet wat bekennen,
maar de ouders weten het al. Zij weten meer van haar dan zij denkt. “Ik las je
dagboek. Nu lees ik alleen nog je e-mail, af en toe. Gewoon om een beetje op de
hoogte te blijven van wat er in je omgaat. Je vertelt altijd zo weinig.” Het
verhaal is droogkomisch en schrijnend. De ouders hebben wat een ander idee over
het behouden van wat je lief is dan hun dochter heeft.
Tijdens een
optreden bij Frontaal las Gerda Blees het verhaal ‘Naar het Oosten’ voor. Zij
vertelde erbij dat de tekst bedoeld was als begin van een roman. Ik zou graag
van haar de romanversie willen lezen van een aantal verhalen uit deze bundel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten