zondag 29 maart 2015

Willem Otterspeer – De zanger van de wrok



Twee jaar na het eerste deel van de grote Hermans-biografie van Willem Otterspeer is nu deel twee verschenen: bijna duizend pagina’s tekst. Het boek beslaat de jaren 1953-1995. Otterspeer hanteert dezelfde opzet als deel 1: chronologisch, hoofdstukken met sterk afgebakende onderwerpen en veel aandacht voor de inhoud van Hermans’ werk.



Waarheid en Rancune

In de inleiding geeft Otterspeer meteen een treffend citaat van Hermans’ karakter. Hermans maakte een onderscheid tussen lachende pessimisten en boze optimisten en rekende zichzelf bij de eersten. “De eerste soort heeft altijd gelijk. Dit is geen waardering, doch een constatering. De lach is de braakbeweging waarmee men bedorven geestelijk voedsel uitstoot.” (14) Door deze lach wordt de belediging gewroken.

Hiermee verklaart Otterspeer de achtergrond van de titel van dit tweede deel. Wrok gaat bij Hermans over rechtvaardigheid, over “de onbedwingbare neiging uiting te geven aan wat hij als waar ziet.” (14) Dit is een positieve eigenschap. In het tweede deel van zijn leven werd het steeds meer rancune, waarbij  zijn zelfkritiek meer naar de achtergrond verdween.

Deze houding van Hermans leidde, net als eerder in zijn leven, tot een groot aantal conflicten met de buitenwereld. Hij verloor hier vrienden door.

Hermans zag de plaats van zijn schrijverschap tussen systeem en wanorde, tussen waan en waarheid. Het balanceerde in zijn romans en verhalen vaak op rand hiervan. In 1953 verscheen de verhalenbundel ‘Paranoia’, die precies hierover gaat. “Paranoia is slechts het onvermogen onderscheid te maken tussen wat de een een feit en wat de ander een hallucinatie noemt.” (65)


Groningen en Mandarijnen

Vanaf 1953 woonde Hermans in Groningen en was hij werkzaam aan de universiteit. Hij promoveerde in 1955 in de fysische geografie en toonde – vooral in de eerste periode tot half jaren 60 – veel interesse in zijn vakgebied. Geenszins leidde dit tot verminderde literaire productie. Wel worstelde hij met de vraag of literatuur wel samenging met wetenschap of met een gezin. “Maar ging leven überhaupt wel samen met literatuur?” (123)

Het leek er op of hij zich in debatten en conflicten nog radicaler, want onafhankelijker kon opstellen. Een van de meeste felle botsingen vond plaats aan het begin van deze Groningse periode. In zijn boek ‘Volg het spoor terug’ deed J.B. Charles verslag van zijn ervaringen als verzetsman tijdens de bezetting. Zijn boodschap was dat de Nederlander te weinig een standpunt in had genomen en ten onrechte passief bleef in de oorlog.

Het oorlogsdenken in goed en fout zette J.B. Charles voort na de oorlog. Herbewapening van West-Duitsland betekende voor hem herbewapening van het fascisme. Hermans uitte zijn kritiek in een zelfstanding uitgegeven pamflet: ‘Het geweten van de Groene Amsterdammer of volg het spoor omhoog’. Dit was een eerste uitgave van de Mandarijnenpers.

Hermans was fel. De keuzes tijdens de oorlog waren niet zo zwart-wit als J.B. Charles het voorstelde; goed en fout zijn niet zo helder te scheiden. En de keuze voor de zgn. Derde weg, met de ontkenning van het communistische gevaar en het pleidooi voor ontwapening zaten Hermans dwars. “Hij is langzamerhand zich als HET GEWETEN van Nederland gaan beschouwen.”

In de kern had Hermans gelijk, maar hij viel J.B. Charles persoonlijk aan en maakte flauwe grappen over diens uiterlijk. De brochure zorgde voor een hoop rumoer in de Nederlandse letteren. Hermans werd zowat verketterd en wederom voor fascist uitgemaakt.

Ondanks de conflicten en botsingen met vrienden was Herman redelijk gelukkig in Groningen. Er was financiele zekerheid en daarmee stabiliteit in zijn bestaan. Zijn vrouw Emmy had een Mensendieck-praktijk aan huis. In 1955 werd hun zoon Ruprecht geboren. Zij hadden katten, waar hij liefdevol over schreef. Later had het gezin zelfs een hond. Ik kan mij het niet voorstellen: W.F. Hermans die ’s avonds een blokje omgaat met een Friese stabij.

In de eerste tien Groningse jaren verviel Hermans zoals Otterspeer het omschrijft  “van de ene obsessie naar de andere”. (134) Hij richtte zich vol overgave op zijn wetenschappelijke werk en deed mee aan excursies, bijvoorbeeld naar Scandinavië, waar hij zijn inspiratie opdeed voor ‘Nooit meer slapen’. En vlak na zijn promotie bezocht hij de Etna en schreef hier vol bewondering over aan Reve: “Het was grandioos maar zeer treurig.”

Evengoed stortte hij zich op het fotograferen, stuurde zijn foto’s in naar tijdschriften, maar kreeg louter afwijzingen. Vanuit de academische filosofie kreeg hij ook veel commentaar op zijn schrijven over Wittgenstein, alweer een uitstapje buiten de literatuur.

Natuurlijk keerde hij altijd terug tot zijn literaire ambities. In 1956 schreef hij met veel plezier het absurde ‘De God Denkbaar - Denkbaar de God’. Het grootste succes had hij twee jaar later met ‘De donkere kamer van Damokles’.

Hoewel Hermans momenten van euforie kende was zijn grondstemming pessimisme. Het lukte hem niet simpel te genieten van zijn successen. Otterspeer toont dat zijn visie op het leven aansluit bij zijn wetenschappelijke interesse. In 1960 publiceerde Hermans ‘Erosie’. Dit was een inleiding tot zijn vakgebied. Wetenschap en mensbeeld kwamen bij Hermans samen in wat hij zelf de geografische blik op de geschiedenis noemde. Hij leidde daaruit af: “voor mij staat vast dat de mens helemaal niets is.” (254)


Weinreb en weg uit Nederland

Vanaf eind jaren 60 voelde Hermans zich minder thuis in Groningen en Nederland. Ten eerste namen de spanningen op de universiteit toe. De toestroom van studenten, de andere manier van lesgeven die van hem werd verwacht, bevielen Hermans niet. En door geruzie tussen twee faculteiten kon hij zich niet ten volle op zijn wetenschappelijke arbeid richten. Daarbij kwam dat de reacties op zijn werk en de aandacht in de media door sommigen binnen de universiteit als een bedreiging werden gezien. En Hermans was niet de meest buigzame persoon.

Het tweede punt van onvrede uitte zich in een aantal verbroken vriendschappen, zoals met Gust Gils en Oey Tjeng Sit. De aanleiding was vaak kritiek op, of te weinig bewondering voor, zijn werk. Soms was er volgens Hermans sprake van uit elkaar groeien. “Wat wel het geval is, dat is mijn besef dat ik een heleboel mensen eigenlijk niets meer te zeggen heb, behalve dingen die ze wel niet leuk zouden vinden, of ik moet speciaal iets gaan zitten bedenken.” (418) Later zou Hermans, naar aanleiding van de Weinreb-affaire, Rudy Kousbroek als vriend verliezen.

Een diepere oorzaak van Hermans onvrede lag in de algehele verlinksing van de maatschappij. Veel conflicten waren hiermee verbonden. Het wereldbeeld van een schrijver als Mulisch lag mijlenver van dat van Hermans vandaan. Hij verloor de aansluiting met een nieuwe generatie.

Hermans was in wezen tegen elke verandering. De verspilling veroorzaakt door revoluties deed hem gruwen. Overal onrecht zien en dit willen bestrijden, in hordes achter een ideaal aanlopen, Hermans vond het vreselijk. Het was naïef. Links Nederland ging uit van een onrealistisch positief mensbeeld. Volgens Hermans is de mens niet te verbeteren

De optelling van alles waar Hermans wars van was, kwam samen in de Weinreb-affaire. Weinreb was een veroordeelde Jood, die in de Tweede Wereldoorlog zgn. lijsten opstelde om Joden hoop te geven aan de vernietiging te kunnen ontkomen. Het was een waansysteem, waar alleen Weinreb beter van werd. Terecht werd hij na de oorlog veroordeeld.

In de jaren 60 weidde de historicus Presser aandacht aan hem en veronderstelde dat zijn gemanipuleer met lijsten een vorm van verzet was. Dit werd opgepakt door links Nederland. Onder anderen Renate Rubenstein, die de memoires van Weinreb redigeerde, en Aad Nuis, zagen in hem een held die, ook na de oorlog, het gezag tartte.

Hermans wierp zich vol overgave op het verschijnsel Weinreb. Het sloot aan bij zijn interesse in de Tweede Wereldoorlog en bij thema’s uit zijn werk als de dunne draad tussen waarheid en waan, dubbelspionnen, e.d.

Al gauw prikte Hermans de mythe Weinreb door. Er volgden vele publicaties, rumoerige bijeenkomsten en een dik onderzoeksrapport. Hermans kreeg gelijk, maar was er niet tevreden mee. Jaren van zijn werkzame leven zijn opgegaan in deze materie. En hij verloor zijn vriend Rudy Kousbroek ermee. Otterspeer noemt dit ‘het venijn van het gelijk’ (711).

Weinreb stond voor Hermans symbool voor een manier van denken. Waarheid is voor Weinreb een stuk elastiek; een stelling is waar zodra er een aantal mensen in geloven. Hermans staat geestelijk veel dichter bij Wittgenstein. “ Een man die alles wat niet gedacht of gedaan wordt zonder te vragen of het waar is, wantrouwt.” (‘Het sadistische universum 2, VW11, p 745)


Parijs

In Parijs, waar Hermans in 1973 heen verhuisde, veranderde zijn leefwijze, niet zijn denkwijze. Hij zat niet meer vast aan dagelijkse verplichtingen van een werkgever. Hij schreef, op afstand van Nederland, meer en fanatieker dan ooit. Hij had zijn vaste plek in kranten en werkte aan romans waarin hij zijn gevoelens van wrok de vrije loop liet.

In ‘Onder professoren’ uit 1975 en in de verzameling Parijse columns geschreven onder zijn bijnaam Bijkaart komt de rancune volop naar boven. Zijn werk kreeg positieve kritieken en de meeste boeken verkochten goed. Maar meer en meer raakten recensenten uitgekeken op zijn werk en zagen zij de kwaliteit ervan achteruit gaan.

Het leven in Parijs beviel hem. Hermans snuffelde markten af, hield van de straten, de huizen en de variëteit. “Hoe heerlijk vind ik het toch op de electriciteitsafdling van een warenhuis, waar de onoverzichtelijke veelheid van schakelmaterialen laat zien dat ik in een land ben, waar gelukkig nog niet alles gelijkgeschakeld is.” (607)

Toch had Hermans angst: voor stakingen, die aan de orde van de dag waren in Parijs en voor chaos, voor revolutie. In de gang had hij altijd een paar tassen klaarstaan met o.a. zijn manuscripten; dit voor als hij plotseling zou moeten vluchten. Maar de meeste zorgen maakte hij om geld. De huur was enorm, maar eigenlijk had het gezin ruim voldoende om van te leven. De geldzorgen waren onterecht, maar ze bleven bestaan.

In de jaren 80 viel Hermans meer en meer in herhaling. Zijn krantenstukjes verschenen regelmatig in bundels, zijn thema’s bleven gelijk, de toon werd harder, de nuance verdween. Hij raakte het vermogen kritisch naar zijn eigen werk te kijken langzaam kwijt.

Hoogtepunten waren zijn vier novellen die hij begin jaren 80 uitbracht. Hij keerde terug naar zijn oude vorm, maar niet alle critici waardeerden dit werk. En in 1989 publiceerde hij zijn laatste grote roman, ‘Au pair’. Maar toen was hij al bijna vertrokken uit Parijs.

Een van de redenen om te verhuizen was een gruwelijk voorval. Op 5 december 1988 werden Hermans en zijn vrouw in huis aangevallen door een geestelijk gestoorde man uit Nederland. Met een bijl, wat potten verf en een mes had hij aangebeld bij het appartement van Hermans. Hij had zichzelf naar binnen gedrongen. Emmy werd geraakt, maar vooral Hermans werd zwaar gewond door de vele messteken. Het had erger kunnen aflopen.

Tegenover de pers deed Hermans luchtig en verwees naar zijn laatste boek ‘Door gevaarlijke gekken omringd’. (844) In werkelijkheid hadden hij en zijn vrouw grote moeite hun leven weer op te pakken.


Schrijverschap

Ondanks zijn successen keek Hermans zelden met tevredenheid terug op zijn werk. Hij zag vooral de fouten en herschreef veel van zijn boeken. Dit in grote tegenstelling tot bijvoorbeeld Mulisch, die zijn boeken na voltooiing met rust liet. “Mulisch liet de lezer zijn vrijheid, Hermans wilde in de lezer doordringen als een tumor in een hersenpan.” (817)

Schrijven was voor Hermans zelf ook een ontdekkingstocht. Hij schreef het liefst ’s nachts. Wanneer hij een idee had wilde hij dat zo snel mogelijk uitwerken. Maar de clou van een verhaal moest je niet vooraf bedenken. Soms schoot een oplossing voor een verhaal pas te binnen als hij er al ver in gevorderd was.

Hij wilde eigenlijk zelf meegenomen worden op de manier waarop hij zijn lezers meenam. ”Ideaal van elke schrijver: de lezer meenemen in een boot en aan het eind van de reis hem een klap voor zijn kop geven.” (930)

Hermans had een groot wantrouwen tegen dagboekschrijvers. Ten eerste is pure dagboekschrijverij onleesbaar. De werkelijkheid is een chaos, de schrijver brengt er pas structuur in. Daarnaast is echt opschrijven wat je vind dodelijk voor jezelf en je omgeving. Het is verstandig om wat geheimzinnigheid te bewaren. “Lieg of sterf! Luidt de levenswet. Dat wil soms zeggen: schrijf romans die over iemand anders gaan.”(889)

Interessant is dat Otterspeer in heel zijn biografie laat zien dat Hermans juist veel van zijn romans en verhalen baseerde op zijn eigen leven. Sommige dialogen komen rechtstreeks uit brieven van Hermans.

Zijn oorlogsromans hebben veel autobiografische elementen. Niet zozeer de plot, wel de sfeer, de menselijke verhoudingen en vooral de woede en schaamte. Hermans  werd ooit door het RIOD gevraagd de meeste aangrijpende oorlogsfoto te kiezen. Hij koos een foto uit de krant van 16 mei 1940: twee Duitsers eten haring aan een kraam. De foto bevatte “de waarheid, volledig”. (851) Hermans werd er na 50 jaar nog boos om. Het toont de vernedering, de onvermijdelijkheid van gebeurtenissen.

De kern van het werk van Hermans zit in de taal, die de werkelijkheid abstraheert en vervalst. Niets is zeker en daarom heerst de paranoia. “Ondeugden zijn deugden van een andere moraal, de hallucinaties van een ander waansysteem.” (979) Daarom maakt iedereen zich schuldig aan trouweloosheid en bedrog. Uitgangspunt voor al Hermans’ romans.


Einde

De laatste jaren van zijn leven, vanaf 1991, woonde Hermans in Brussel. Verrassend vaak kwam hij op televisie. Bekend werden de interviews met Adriaan van Dis en Karel van de Graaf, en zijn legendarische hoestbuien.

In 1993 schreef Hermans eindelijk het boekenweekgeschenk: ‘In de mist van het schimmenrijk’. En hij werkte aan een korte roman. ‘Ruisend gruis’ was bijna voltooid toen er bij hem kanker werd geconstateerd.

Naar aanleiding van een droom schreef hij hoe hij dacht dat het zou zijn om dood te gaan. “Alleen achterblijven, door iedereen verlaten in een grote ruimte waar niets gebeurt en het licht gaat uit.” (933)

Hermans stierf in werkelijkheid in een ziekenhuisbed te Utrecht. Ruprecht en Emmy waren aanwezig. “Na het toedienen van de finale dosis, wendde hij zich op zijn zij, keerde zich af van zijn vrouw en zoon en stierf, eenzaam als alleen Willem Frederik Hermans eenzaam kon zijn.” (960)


Biografie

Dit tweede deel van de Hermans-biografie is dik en bevat te veel om hier te noemen. Ik had graag nog wat stil willen blijven staan bij het autorijden van Hermans (een stijve hark), zijn talloze mediaoptredens (helaas weinig van terug te vinden online), zijn schrijfmachineverzameling en zijn vele reizen (o.a. Suriname en Zuid-Afrika). Hierover is volop te vinden in het boek van Otterspeer.

Ondanks de dikte van het boek miste ik dingen, zoals wat andere grote schrijvers, Komrij, Brouwers, e.d. van hem vonden (niet naar aanleiding van één boek, maar als schrijver en persoon; misschien een idee voor een volgend boek). Ook ontbreken in deze biografie helaas de reacties bij zijn dood. En tot slot, er is niets te lezen over de Poolse vertalingen van zijn werk en zijn bezoek aan Polen in 1994. Maar dit zijn details. Otterspeer heeft een monumentaal werk neergezet.

In de eerste hoofdstukken van dit deel had ik net als bij het eerste deel het gevoel losse essays te lezen, naarmate ik in het boek vorderde kreeg ik dit steeds minder en laat Otterspeer meer en meer de samenhangen zien tussen de verschillende fasen van zijn leven en zijn werk.

Bijzonder veel aandacht besteedt hij terecht aan het schrijverschap en het wereldbeeld van Hermans. Dit is een constante in zijn leven, maar in zijn latere leven neemt zijn rancune toe en verliest Hermans zijn zelfkritiek.

Otterspeer benadert Hermans’ rol in conflicten zo objectief mogelijk. In de Weinreb-affaire naar mijn idee iets te objectief. Deze houding kan soms wat saai overkomen. Maar ik heb dit veel liever dan kenners van het werk van Hermans die met eenzelfde rancune de persoon Hermans en andere kenners te lijf gaan. Een biograaf moet zich inleven in de persoon, niet zich totaal met het wereldbeeld van zijn studieobject vereenzelvigen.

3 opmerkingen:

Pim Derks zei

Dat de objectieve houding van Willem Otterspeer soms een wat saaie indruk maakt, is een terechte constatering. Eerder schreef ik dan ook dat Otterspeers beeld van de zaak Weinreb een beetje flets oogt:

http://www.massaschijn.blogspot.nl/2015/03/weinreb-en-de-zanger-van-de-wrok.html

Wat beschikbare online media betreft: op de DBNL zijn op de auteurspagina over Willem Frederik Hermans verschillende interviews en toespraken te beluisteren.

Alek Dabrowski zei

Dank voor de tip. Het zijn audiobestanden. Jammer is dat veel beeldmateriaal niet is te vinden online, zoals interviews op televisie. Ik ben bijvoorbeeld wel benieuwd naar het interview met Theo van Gogh.

Leo zei

"Ik kan mij het niet voorstellen: W.F. Hermans die ’s avonds een blokje omgaat met een Friese stabij"-mooiste z\in uit je zeer informatieve bespreking.Hermans is ooit-in begin jaren 90 geinterviewd in een stampvolle kerk in Amsterdam door Theo van Gogh, georganiseerd door mijn collega Jan Tesselaar, toen hoofd Spaarndammerbuurt.Hilarische avond vol hoestbuien en rookflarden.