Twee jaar na het eerste deel van de grote Hermans-biografie
van Willem Otterspeer is nu deel twee verschenen: bijna duizend pagina’s tekst.
Het boek beslaat de jaren 1953-1995. Otterspeer hanteert dezelfde opzet als
deel 1: chronologisch, hoofdstukken met sterk afgebakende onderwerpen en veel
aandacht voor de inhoud van Hermans’ werk.
Waarheid en Rancune
In de inleiding geeft Otterspeer meteen een treffend citaat
van Hermans’ karakter. Hermans maakte een onderscheid tussen lachende
pessimisten en boze optimisten en rekende zichzelf bij de eersten. “De eerste
soort heeft altijd gelijk. Dit is geen waardering, doch een constatering. De
lach is de braakbeweging waarmee men bedorven geestelijk voedsel uitstoot.” (14)
Door deze lach wordt de belediging gewroken.
Hiermee verklaart Otterspeer de achtergrond van de titel
van dit tweede deel. Wrok gaat bij Hermans over rechtvaardigheid, over “de onbedwingbare
neiging uiting te geven aan wat hij als waar ziet.” (14) Dit is een positieve
eigenschap. In het tweede deel van zijn leven werd het steeds meer rancune,
waarbij zijn zelfkritiek meer naar de
achtergrond verdween.
Deze houding van Hermans leidde, net als eerder in zijn
leven, tot een groot aantal conflicten met de buitenwereld. Hij verloor hier
vrienden door.
Hermans zag de plaats van zijn schrijverschap tussen
systeem en wanorde, tussen waan en waarheid. Het balanceerde in zijn romans en
verhalen vaak op rand hiervan. In 1953 verscheen de verhalenbundel ‘Paranoia’, die
precies hierover gaat. “Paranoia is slechts het onvermogen onderscheid te maken
tussen wat de een een feit en wat de ander een hallucinatie noemt.” (65)
Groningen en Mandarijnen
Vanaf 1953 woonde Hermans in Groningen en was hij werkzaam
aan de universiteit. Hij promoveerde in 1955 in de fysische geografie en toonde – vooral in de eerste periode tot half jaren
60 – veel interesse in zijn vakgebied. Geenszins leidde
dit tot verminderde literaire productie. Wel worstelde hij met de vraag of
literatuur wel samenging met wetenschap of met een gezin. “Maar ging leven
überhaupt wel samen met literatuur?” (123)
Het leek er op of hij zich in debatten en conflicten nog
radicaler, want onafhankelijker kon opstellen. Een van de meeste felle botsingen
vond plaats aan het begin van deze Groningse periode. In zijn boek ‘Volg het
spoor terug’ deed J.B. Charles verslag van zijn ervaringen als verzetsman
tijdens de bezetting. Zijn boodschap was dat de Nederlander te weinig een
standpunt in had genomen en ten onrechte passief bleef in de oorlog.
Het oorlogsdenken in goed en fout zette J.B. Charles voort
na de oorlog. Herbewapening van West-Duitsland betekende voor hem herbewapening
van het fascisme. Hermans uitte zijn kritiek in een zelfstanding uitgegeven
pamflet: ‘Het geweten van de Groene Amsterdammer of volg het spoor omhoog’. Dit
was een eerste uitgave van de Mandarijnenpers.
Hermans was fel. De keuzes tijdens de oorlog waren niet zo
zwart-wit als J.B. Charles het voorstelde; goed en fout zijn niet zo helder te
scheiden. En de keuze voor de zgn. Derde weg, met de ontkenning van het
communistische gevaar en het pleidooi voor ontwapening zaten Hermans dwars. “Hij
is langzamerhand zich als HET GEWETEN van Nederland gaan beschouwen.”
In de kern had Hermans gelijk, maar hij viel J.B. Charles
persoonlijk aan en maakte flauwe grappen over diens uiterlijk. De brochure
zorgde voor een hoop rumoer in de Nederlandse letteren. Hermans werd zowat
verketterd en wederom voor fascist uitgemaakt.
Ondanks de conflicten en botsingen met vrienden was Herman
redelijk gelukkig in Groningen. Er was financiele zekerheid en daarmee
stabiliteit in zijn bestaan. Zijn vrouw Emmy had een Mensendieck-praktijk aan
huis. In 1955 werd hun zoon Ruprecht geboren. Zij hadden katten, waar hij
liefdevol over schreef. Later had het gezin zelfs een hond. Ik kan mij het niet
voorstellen: W.F. Hermans die ’s avonds een blokje omgaat met een Friese
stabij.
In de eerste tien Groningse jaren verviel Hermans zoals
Otterspeer het omschrijft “van de ene
obsessie naar de andere”. (134) Hij richtte zich vol overgave op zijn
wetenschappelijke werk en deed mee aan excursies, bijvoorbeeld naar
Scandinavië, waar hij zijn inspiratie opdeed voor ‘Nooit meer slapen’. En vlak
na zijn promotie bezocht hij de Etna en schreef hier vol bewondering over aan
Reve: “Het was grandioos maar zeer treurig.”
Evengoed stortte hij zich op het fotograferen, stuurde zijn
foto’s in naar tijdschriften, maar kreeg louter afwijzingen. Vanuit de
academische filosofie kreeg hij ook veel commentaar op zijn schrijven over
Wittgenstein, alweer een uitstapje buiten de literatuur.
Natuurlijk keerde hij altijd terug tot zijn literaire
ambities. In 1956 schreef hij met veel plezier het absurde ‘De God Denkbaar -
Denkbaar de God’. Het grootste succes had hij twee jaar later met ‘De donkere
kamer van Damokles’.
Hoewel Hermans momenten van euforie kende was zijn
grondstemming pessimisme. Het lukte hem niet simpel te genieten van zijn
successen. Otterspeer toont dat zijn visie op het leven aansluit bij zijn
wetenschappelijke interesse. In 1960 publiceerde Hermans ‘Erosie’. Dit was een
inleiding tot zijn vakgebied. Wetenschap en mensbeeld kwamen bij Hermans samen
in wat hij zelf de geografische blik op de geschiedenis noemde. Hij leidde daaruit
af: “voor mij staat vast dat de mens helemaal niets is.” (254)
Weinreb en weg uit
Nederland
Vanaf eind jaren 60 voelde
Hermans zich minder thuis in Groningen en Nederland. Ten eerste namen de
spanningen op de universiteit toe. De toestroom van studenten, de andere manier
van lesgeven die van hem werd verwacht, bevielen Hermans niet. En door geruzie
tussen twee faculteiten kon hij zich niet ten volle op zijn wetenschappelijke
arbeid richten. Daarbij kwam dat de reacties op zijn werk en de aandacht in de
media door sommigen binnen de universiteit als een bedreiging werden gezien. En
Hermans was niet de meest buigzame persoon.
Het tweede punt van
onvrede uitte zich in een aantal verbroken vriendschappen, zoals met Gust Gils
en Oey Tjeng Sit. De aanleiding was vaak kritiek op, of te weinig bewondering
voor, zijn werk. Soms was er volgens Hermans sprake van uit elkaar groeien.
“Wat wel het geval is, dat is mijn besef dat ik een heleboel mensen eigenlijk
niets meer te zeggen heb, behalve dingen die ze wel niet leuk zouden vinden, of
ik moet speciaal iets gaan zitten bedenken.” (418) Later zou Hermans, naar
aanleiding van de Weinreb-affaire, Rudy Kousbroek als vriend verliezen.
Een diepere oorzaak
van Hermans onvrede lag in de algehele verlinksing van de maatschappij. Veel
conflicten waren hiermee verbonden. Het wereldbeeld van een schrijver als
Mulisch lag mijlenver van dat van Hermans vandaan. Hij verloor de aansluiting
met een nieuwe generatie.
Hermans
was in wezen tegen elke verandering. De verspilling veroorzaakt door revoluties
deed hem gruwen. Overal onrecht zien en dit willen bestrijden, in hordes achter
een ideaal aanlopen, Hermans vond het vreselijk. Het was naïef. Links Nederland
ging uit van een onrealistisch positief mensbeeld. Volgens Hermans is de mens niet te verbeteren
De optelling van alles waar Hermans wars van was, kwam
samen in de Weinreb-affaire. Weinreb was een veroordeelde Jood, die in de Tweede
Wereldoorlog zgn. lijsten opstelde om Joden hoop te geven aan de vernietiging
te kunnen ontkomen. Het was een waansysteem, waar alleen Weinreb beter van
werd. Terecht werd hij na de oorlog veroordeeld.
In de jaren 60 weidde de historicus Presser aandacht aan
hem en veronderstelde dat zijn gemanipuleer met lijsten een vorm van verzet
was. Dit werd opgepakt door links Nederland. Onder anderen Renate Rubenstein,
die de memoires van Weinreb redigeerde, en Aad Nuis, zagen in hem een held die,
ook na de oorlog, het gezag tartte.
Hermans wierp zich vol overgave op het verschijnsel Weinreb.
Het sloot aan bij zijn interesse in de Tweede Wereldoorlog en bij thema’s uit
zijn werk als de dunne draad tussen waarheid en waan, dubbelspionnen, e.d.
Al gauw prikte Hermans de mythe Weinreb door. Er volgden
vele publicaties, rumoerige bijeenkomsten en een dik onderzoeksrapport. Hermans
kreeg gelijk, maar was er niet tevreden mee. Jaren van zijn werkzame leven zijn
opgegaan in deze materie. En hij verloor zijn vriend Rudy Kousbroek ermee. Otterspeer
noemt dit ‘het venijn van het gelijk’ (711).
Weinreb stond voor Hermans symbool voor een manier van
denken. Waarheid is voor Weinreb een stuk elastiek; een stelling is waar zodra
er een aantal mensen in geloven. Hermans staat geestelijk veel dichter bij
Wittgenstein. “ Een man die alles wat niet gedacht of gedaan wordt zonder te
vragen of het waar is, wantrouwt.” (‘Het sadistische universum 2, VW11, p 745)
Parijs
In Parijs, waar Hermans in 1973 heen verhuisde, veranderde
zijn leefwijze, niet zijn denkwijze. Hij zat niet meer vast aan dagelijkse verplichtingen
van een werkgever. Hij schreef, op afstand van Nederland, meer en fanatieker
dan ooit. Hij had zijn vaste plek in kranten en werkte aan romans waarin hij
zijn gevoelens van wrok de vrije loop liet.
In ‘Onder professoren’ uit 1975 en in de verzameling
Parijse columns geschreven onder zijn bijnaam Bijkaart komt de rancune volop naar
boven. Zijn werk kreeg positieve kritieken en de meeste boeken verkochten goed.
Maar meer en meer raakten recensenten uitgekeken op zijn werk en zagen zij de
kwaliteit ervan achteruit gaan.
Het leven in Parijs beviel hem. Hermans snuffelde markten
af, hield van de straten, de huizen en de variëteit. “Hoe heerlijk vind ik het
toch op de electriciteitsafdling van een warenhuis, waar de onoverzichtelijke
veelheid van schakelmaterialen laat zien dat ik in een land ben, waar gelukkig
nog niet alles gelijkgeschakeld is.” (607)
Toch had Hermans angst: voor stakingen, die aan de orde van
de dag waren in Parijs en voor chaos, voor revolutie. In de gang had hij altijd
een paar tassen klaarstaan met o.a. zijn manuscripten; dit voor als hij
plotseling zou moeten vluchten. Maar de meeste zorgen maakte hij om geld. De
huur was enorm, maar eigenlijk had het gezin ruim voldoende om van te leven. De
geldzorgen waren onterecht, maar ze bleven bestaan.
In
de jaren 80 viel Hermans meer en meer in herhaling. Zijn krantenstukjes
verschenen regelmatig in bundels, zijn thema’s bleven gelijk, de toon werd
harder, de nuance verdween. Hij raakte het vermogen kritisch naar zijn eigen
werk te kijken langzaam kwijt.
Hoogtepunten waren zijn vier novellen die hij begin jaren
80 uitbracht. Hij keerde terug naar zijn oude vorm, maar niet alle critici
waardeerden dit werk. En in 1989 publiceerde hij zijn laatste grote roman, ‘Au
pair’. Maar toen was hij al bijna vertrokken uit Parijs.
Een van de redenen om te verhuizen
was een gruwelijk voorval. Op 5 december 1988 werden
Hermans en zijn vrouw in huis aangevallen door een geestelijk gestoorde man uit
Nederland. Met een bijl, wat potten verf en een mes had hij aangebeld bij het
appartement van Hermans. Hij had zichzelf naar binnen gedrongen. Emmy werd
geraakt, maar vooral Hermans werd zwaar gewond door de vele messteken. Het had
erger kunnen aflopen.
Tegenover
de pers deed Hermans luchtig en verwees naar zijn laatste boek ‘Door
gevaarlijke gekken omringd’. (844) In werkelijkheid hadden hij en zijn vrouw
grote moeite hun leven weer op te pakken.
Schrijverschap
Ondanks zijn successen keek Hermans
zelden met tevredenheid terug op zijn werk. Hij zag vooral de fouten en
herschreef veel van zijn boeken. Dit in grote tegenstelling tot bijvoorbeeld
Mulisch, die zijn boeken na voltooiing met rust liet. “Mulisch liet de lezer
zijn vrijheid, Hermans wilde in de lezer doordringen als een tumor in een
hersenpan.” (817)
Schrijven was voor Hermans zelf ook
een ontdekkingstocht. Hij schreef het liefst ’s nachts. Wanneer hij een idee
had wilde hij dat zo snel mogelijk uitwerken. Maar de clou van een verhaal
moest je niet vooraf bedenken. Soms schoot een oplossing voor een verhaal pas
te binnen als hij er al ver in gevorderd was.
Hij wilde eigenlijk zelf meegenomen
worden op de manier waarop hij zijn lezers meenam. ”Ideaal van elke schrijver:
de lezer meenemen in een boot en aan het eind van de reis hem een klap voor
zijn kop geven.” (930)
Hermans had een groot wantrouwen
tegen dagboekschrijvers. Ten eerste is pure dagboekschrijverij onleesbaar. De
werkelijkheid is een chaos, de schrijver brengt er pas structuur in. Daarnaast
is echt opschrijven wat je vind dodelijk voor jezelf en je omgeving. Het is
verstandig om wat geheimzinnigheid te bewaren. “Lieg of sterf! Luidt de
levenswet. Dat wil soms zeggen: schrijf romans die over iemand anders gaan.”(889)
Interessant is dat Otterspeer in heel
zijn biografie laat zien dat Hermans juist veel van zijn romans en verhalen
baseerde op zijn eigen leven. Sommige dialogen komen rechtstreeks uit brieven
van Hermans.
Zijn oorlogsromans hebben veel autobiografische elementen. Niet zozeer de
plot, wel de sfeer, de menselijke verhoudingen en vooral de woede en schaamte.
Hermans werd ooit door het RIOD gevraagd
de meeste aangrijpende oorlogsfoto te kiezen. Hij koos een foto uit de krant
van 16 mei 1940: twee Duitsers eten haring aan een kraam. De foto bevatte “de
waarheid, volledig”. (851) Hermans werd er na 50 jaar nog boos om. Het toont de
vernedering, de onvermijdelijkheid van gebeurtenissen.
De kern van
het werk van Hermans zit in de taal, die de werkelijkheid abstraheert en
vervalst. Niets is zeker en daarom heerst de paranoia. “Ondeugden zijn deugden
van een andere moraal, de hallucinaties van een ander waansysteem.” (979) Daarom
maakt iedereen zich schuldig aan trouweloosheid en bedrog. Uitgangspunt voor al
Hermans’ romans.
Einde
De laatste jaren van zijn leven, vanaf 1991, woonde Hermans in Brussel. Verrassend
vaak kwam hij op televisie. Bekend werden de interviews met Adriaan van Dis en
Karel van de Graaf, en zijn legendarische hoestbuien.
In 1993 schreef Hermans eindelijk het boekenweekgeschenk: ‘In de mist van
het schimmenrijk’. En hij werkte aan een korte roman. ‘Ruisend gruis’ was bijna
voltooid toen er bij hem kanker werd geconstateerd.
Naar aanleiding van een droom schreef hij hoe hij
dacht dat het zou zijn om dood te gaan. “Alleen achterblijven, door iedereen
verlaten in een grote ruimte waar niets gebeurt en het licht gaat uit.” (933)
Hermans stierf
in werkelijkheid in een ziekenhuisbed te Utrecht. Ruprecht en Emmy waren
aanwezig. “Na het toedienen van de finale dosis, wendde hij zich op zijn zij,
keerde zich af van zijn vrouw en zoon en stierf, eenzaam als alleen Willem
Frederik Hermans eenzaam kon zijn.” (960)
Biografie
Dit tweede deel van de Hermans-biografie is dik en bevat te
veel om hier te noemen. Ik had graag nog wat stil willen blijven staan bij het
autorijden van Hermans (een stijve hark), zijn talloze mediaoptredens (helaas
weinig van terug te vinden online), zijn schrijfmachineverzameling en zijn vele
reizen (o.a. Suriname en Zuid-Afrika). Hierover is volop te vinden in het boek
van Otterspeer.
Ondanks de dikte van het boek miste ik dingen, zoals wat
andere grote schrijvers, Komrij, Brouwers, e.d. van hem vonden (niet naar
aanleiding van één boek, maar als schrijver en persoon; misschien een idee voor
een volgend boek). Ook ontbreken in deze biografie helaas de reacties bij zijn
dood. En tot slot, er is niets te lezen over de Poolse vertalingen van zijn
werk en zijn bezoek aan Polen in 1994. Maar dit zijn details. Otterspeer heeft
een monumentaal werk neergezet.
In de eerste hoofdstukken van dit deel had ik net als bij
het eerste deel het gevoel losse essays te lezen, naarmate ik in het boek
vorderde kreeg ik dit steeds minder en laat Otterspeer meer en meer de
samenhangen zien tussen de verschillende fasen van zijn leven en zijn werk.
Bijzonder veel aandacht besteedt hij terecht aan het
schrijverschap en het wereldbeeld van Hermans. Dit is een constante in zijn
leven, maar in zijn latere leven neemt zijn rancune toe en verliest Hermans
zijn zelfkritiek.
Otterspeer benadert Hermans’ rol in conflicten zo objectief
mogelijk. In de Weinreb-affaire naar mijn idee iets te objectief. Deze houding
kan soms wat saai overkomen. Maar ik heb dit veel liever dan kenners van het
werk van Hermans die met eenzelfde rancune de persoon Hermans en andere kenners
te lijf gaan. Een biograaf moet zich inleven in de persoon, niet zich totaal met
het wereldbeeld van zijn studieobject vereenzelvigen.
3 opmerkingen:
Dat de objectieve houding van Willem Otterspeer soms een wat saaie indruk maakt, is een terechte constatering. Eerder schreef ik dan ook dat Otterspeers beeld van de zaak Weinreb een beetje flets oogt:
http://www.massaschijn.blogspot.nl/2015/03/weinreb-en-de-zanger-van-de-wrok.html
Wat beschikbare online media betreft: op de DBNL zijn op de auteurspagina over Willem Frederik Hermans verschillende interviews en toespraken te beluisteren.
Dank voor de tip. Het zijn audiobestanden. Jammer is dat veel beeldmateriaal niet is te vinden online, zoals interviews op televisie. Ik ben bijvoorbeeld wel benieuwd naar het interview met Theo van Gogh.
"Ik kan mij het niet voorstellen: W.F. Hermans die ’s avonds een blokje omgaat met een Friese stabij"-mooiste z\in uit je zeer informatieve bespreking.Hermans is ooit-in begin jaren 90 geinterviewd in een stampvolle kerk in Amsterdam door Theo van Gogh, georganiseerd door mijn collega Jan Tesselaar, toen hoofd Spaarndammerbuurt.Hilarische avond vol hoestbuien en rookflarden.
Een reactie posten