Oorlog en
Terpentijn is een bestseller en werd alom gewaardeerd door de critici. Het is
het meest succesvolle boek van Hertmans. Hij won er onlangs de
AKO literatuurprijs mee.
Het verhaal
is gebaseerd op memoires die zijn grootvader hem vlak voor zijn dood in 1981
gaf. Het levensverhaal draait om zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog en
om zijn liefde voor het schilderen. Daarnaast is het boek een
familiegeschiedenis: een zoektocht van de auteur naar zijn wortels.
Oorlog en Terpentijn bestaat uit drie delen: voor, tijdens en na de grote oorlog. In het
eerste deel, dat meer een familiekroniek is dan een roman, beschrijft Stefan
Hertmans de speurtocht naar zijn opa Urbain en andere familieleden Hij gaat
terug tot zijn overgrootouders en beschrijft hoe zij in armoede leefden in het
Gent van rond 1900.
De moeder
van Urbain kwam uit een wat hogere klasse. De familie was tegen het huwelijk,
maar zij zette door en trouwde met de vader die van beroep schilder was. In
kerken schilderde hij Bijbelse taferelen. Hij had talent. De jonge Urbain zat
vaak lange tijd naar zijn werk te kijken.
Het
schilderen verwoestte zijn leven: ijskoude kerken, tocht, wankele stellages en
giftige verfmengsels. Hij werd niet oud. Urbain erfde de liefde voor het
schilderen van hem. Vooral op latere leeftijd bood het hem troost.
Het tweede deel
van Oorlog en Terpentijn,1914-1918, is een roman op zichzelf. Hertmans beschrijft de gruwelen van de oorlog aan de hand van zijn opa’s levensverhaal:
hier geen onderbrekingen over zijn zoektocht of verwijzingen naar het heden. De
verteller is opa Urbain zelf. Hij beschrijft de loopgraven, de angst, het
verraad en de kameraadschappelijkheid.
Hoewel de
verschrikkingen dramatisch zijn heeft het verhaal ook iets van een jongensboek.
Te vaak is Urbain de grote held en fluiten de kogels rakelings om zijn hoofd.
Een paar
maal raakt hij gewond en mag hij ver van het front herstellen. Zo komt hij
in Liverpool terecht waar zijn vader ooit een godshuis heeft beschilderd. Na
lang zoeken vindt hij de schildering en herkent
het gezicht van zijn vader en van zichzelf in de afbeelding. Later kan
hij het kerkje niet meer terugvinden: was het wel echt of droomde hij?
Even
droomachtig is zijn ontmoeting met een naakt meisje vlak voor het begin van de oorlog.
Zij staat in het water naast een landweggetje en lacht naar hem. Hij gaat er
snel vandoor, maar zal nog vaak terugdenken aan deze verschijning.
Urbain is
een kuise jongen. Ook in de loopgraven gedraagt hij zich als een echte
christen. Hij heeft in zijn hele leven zelden een vrouw (ook zijn eigen vrouw)
naakt gezien. Dit gold ook voor zijn ouders, die er ondanks dat toch in
geslaagd waren hem te verwekken.
Het derde en
laatste deel van het boek gaat over de naoorlogse tijd. Hier is Hertmans weer
zelf aan het woord. Zijn opa beleeft een dramatische liefde: zij sterft jong,
hij trouwt met haar zuster. Hij heeft later last van paranoia en raakt aan het
eind van zijn leven kleurenblind. Voor een schilder een verschrikking.
Hertmans beschrijft deze gebeurtenissen liefdevol. Het is prachtig. Deze
scenes vind ik zelfs beter dan het verhaal in het tweede deel. Maar de
oorlogsverschrikkingen geven zijn persoonlijke verhaal natuurlijk wel inhoud.
Het speelt na de oorlog altijd en overal een rol.
Hertmans
wachtte decennia met het lezen van de schriften van zijn opa. Hij vertelt over zijn aarzeling. Bij het naderen van de
100-jarige herdenking van de grote oorlog leek hem de tijd rijp. Mooi is hoe
hij probeert het verleden op te snuiven op de plekken waar zijn grootvader is
geweest. Steeds vindt hij een draadje waarmee hij het levensverhaal verder kan
invullen: een oude foto, een herinnering, nog een schilderij.
Bij het zoeken naar die plekken
bewandelt hij soms interessante zijpaden. Zo is zijn opa ooit in Italië geweest
en bezocht daar Rapallo. Hertmans loodst hier Ezra Pound zijn verhaal binnen,
die in Rapallo heeft gewoond en constateert dat zijn grootvader niets met de
dichter gemeen heeft.
Leuk in Oorlog en Terpentijn zijn ook de mooie ouderwetse woorden, zoals schielijk,
induffelen, strapatsen en fezelen, zoals in ‘De buurvrouwen staan te fezelen
bij de voordeur.’
Tot
slot een citaat over de eerste ontmoeting tussen de moeder van Urbain en zijn
grote liefde. Zij woonde aan de overkant, hij had haar nooit gesproken. “Op en
avond raapte hij zijn moed bij elkaar, liep het blokje om en belde aan bij de
familie Ghys. Hij werd binnengelaten. Na een uur kwam hij samen met haar naar
buiten, nam haar mee naar bij hem thuis en stelde haar voor aan zijn moeder.
Moeder, dit is Maria Emelia. Lange stilte. Een prop in zijn keel. Twee
zwartharige vrouwen met bleke ogen die elkaar ironisch monsterden, de een leek
de jongere versie van de ander. Het is goed, Urbain, zei zijn moeder tenslotte.
Ze kneep in zijn hand.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten