Ab Visser (1913-1982) is anno 2014 bijna geheel vergeten. Hij schreef zijn hele leven en koos vol overtuiging voor het schrijverschap. Hij publiceerde meer dan zeventig boeken, richtte tijdschriften op en schreef ontelbare artikelen en recensies. Visser beoefende vele genres: kinderboeken (zowel jongens- als meisjesboeken), detectives, historische romans, poëzie en literaire romans. Hij was vooral een verhalenverteller en maakte geen onderscheid tussen hoge en lage literatuur, in de naoorlogse periode een ongewoon standpunt. ”Er zijn alleen maar goed geschreven en slecht geschreven boeken.”
Het privé-leven van Ab Visser is even boeiend als zijn werk. Deze biografie uit 2013 getuigt hiervan. Michiel van Diggelen beschrijft het leven van Ab Visser volledig in samenhang met zijn werk. Veel boeken van Visser zijn gebaseerd op gebeurtenissen uit zijn leven. Stukken tekst zijn soms letterlijk overgenomen uit zijn brieven. Van Diggelen behandelt het leven chronologisch en slaat geen jaar over. Het heeft weleens iets van een opsomming, maar hij schrijft boeiend genoeg om je niet te vervelen.
Ab Visser werd geboren in Groningen Hij was een nakomertje in een protestants-Christelijk gezin. Zijn vader was wat Ab later noemde een `primitieve man’, zijn moeder was huisvrouw. De arbeidsmoraal werd er bij de kinderen in geramd: om vooruit te komen moest er gewerkt worden.
Ab is lange tijd gelovig gebleven. Hij publiceerde aan het begin van zijn schrijversloopbaan veel in christelijke tijdschriften. Maar hij spotte ook met het geloof. Ab Visser schreef zijn hele leven. Toen hij hiervoor koos kreeg hij van zijn ouders de ruimte. Wel woonde hij lange tijd thuis bij zijn ouders. Geld voor een eigen kamer of woning was er niet.
Als jongeman schreef hij vooral gedichten. Hij was zowel schrijver als handelsreiziger in eigen werk. Zijn leven lang heeft hij moeten leuren bij uitgeverijen om zijn werk gepubliceerd te krijgen. Dit heeft zeker ook te maken met zijn enorme productie. Hij schreef weleens een boek in één maand.
Zijn geestelijke werkkracht stond in contrast met zijn lichamelijke mogelijkheden. Van jongs af aan had hij last van pijn in de gewrichten. Pas na lange tijd werd de diagnose gesteld: de ziekte van Bechterew. Zijn hele leven heeft Ab Visser met pijn geleefd. Als volwassen liep hij steeds meer krom. Op straat dachten mensen vaak dat hij blind, onnozel of dronken was.
De jeugdliefde van Ab heette Betsy. Zij konden niet zonder elkaar, maar als zij bij elkaar waren maakten ze de vreselijkste ruzies. Seksueel liep het ook niet gesmeerd. Ab had een afwijking, in de volksmond bekend als een tuitlul, waardoor penetratie bijna onmogelijk was of gepaard ging met hevige pijnen. Pas na zijn dertigste bood een arts hulp. De kleine ingreep nam het lichamelijke ongemak weg, maar ondertussen was hij geestelijk nauwelijks meer tot seksuele daden in staat. Dit alles heeft zeker verband gehouden met het verschijnsel dat Ab vaak schreeuwde in zijn slaap. In 1938 schreef hij aan Betsy dat hij voor het eerst in een half jaar zonder brullen heeft geslapen.
Nadat hij in de jaren dertig vooral artikelen, verhalen en dichtbundels schreef, publiceerde hij vanaf het begin van de oorlog een aantal populaire kinderboeken, zoals het meisjesboek Agnete. Ab Visser bleef echter botsen met uitgevers. Zijn historische roman Rudolf de Mepse, werd enkele keren afgewezen vanwege de brute beschrijvingen. Vooral christelijke bladen en uitgeverijen had steeds meer moeite met zijn werk.
Visser heeft zich nooit ingelaten met de Duitsers en stond niet ingeschreven bij de Kultuurkamer. Toch wist hij door slimme trucs van uitgevers werk te publiceren. Hij was populair en werd veel gelezen. In de oorlog werd hij verliefd op Edith Bongers, een meisje uit Voorburg. Het was wederzijds, maar wat problematisch. Buiten de afstand tussen Groningen en Voorburg was zij ook nog minderjarig (17 jaar) en Katholiek.
Na de oorlog trouwden zij en na vele omzwervingen in binnen- en buitenland vonden zij een woning in Amsterdam. Ab Visser voelde zich niet thuis in de literaire wereld hier. Hij schreef wat hemzelf boeide en was hiermee succesvol. Daarbij organiseerde hij zijn eigen feestjes en verzamelde hij altijd mensen om zich heen. Hij werd later de ongekroonde kolderkoning genoemd.
Lichamelijk had hij het zwaar te verduren. Het Hollandse klimaat was niet goed voor zijn kwaal. Door bemiddeling van Achterberg, Donkersloot en Nijhoff konden Ab en Edith naar Zuid-Frankrijk. Hij zou vaker met hulp van vrienden geld bij elkaar krijgen om tijdelijk zijn toevlucht te zoeken in het buitenland.
Hij bleef na de oorlog veel kinderboeken schrijven. In 1950 weigerde de Arbeiderspers een meisjesboek. Het onderwerp - de geschiedenis van een premaritale driehoeksverhouding - was te gewaagd. Ook schreef Ab Visser vele autobiografische romans. Zijn alter ego heette Johan Rutgers. In De buurt uit 1953 beschreef hij zijn jeugd in Groningen. De hel met de negen deuren is zijn meest sombere boek in de Johan Rutgers-reeks. Hij schreef het toen zijn relatie met Edith op springen stond en hij dagelijks door pijnen werd geplaagd.
Eind jaren vijftig liep Visser al helemaal krom. Hij kon niet omhoog kijken, zodat hij in cafés niet zag wat het dames- en wat het herentoilet was. Visser zat vol zelfspot. Dergelijke misverstanden waren nog grappig, maar soms was het helemaal niet leuk, zoals die keer dat hij op straat mishandeld werd. In die tijd kwam er een nieuwe liefde in zijn leven. Het was de zeventienjarige schoonheid Margreet Hirs. Ab liep inmiddels tegen de vijftig. Hij bleef getrouwd met Edith en liet zich verzorgen door beide vrouwen. Meer dan tien jaar duurde deze situatie voort. De twee vrouwen zagen elkaar niet, maar wisten wel van elkaars bestaan. Pas in 1971 ging hij bij Margreet wonen. Zij bleef hem trouw tot aan zijn dood in 1982.
De laatste jaren van zijn leven waren voor Ab Visser het meest succesvol. Greshoff noemde Visser een van de beste naoorlogse schrijvers. Zijn romans kregen hogere oplagen en zijn boeken werd herdrukt. Hij schreef elke week een veelgelezen rubriek in de Leeuwarder Courant. Hij recenseerde zonder zich te storen aan modes en conventies. Visser was een bewonderaar van Gerard Reve. Zij schreven elkaar regelmatig. Van Mulisch had hij een buitengewone afkeer. Vooral omdat Mulisch een onderwerp voor een roman van hem had gepikt, zonder dit te vermelden.
Zijn literatuurbenadering waarbij hij geen onderscheid maakte tussen hoge en lage literatuur bleef hij trouw. Visser liep vooruit in het serieus nemen van de misdaadroman. Hij schreef zelf vele detectives en richtte ook tijdschriften op, speciaal voor dit genre. Onder anderen Tomas Ros en Jacques Post, toen nog onbekende namen, schreven in deze tijdschriften.
Zoals in heel zijn schrijversloopbaan had hij ook in zijn latere leven ruzies met uitgeverijen. En vaak zat hij op zwart zaad, terwijl hij voldoende verdiende. De kosten voor zijn reizen en voor speciale behandelingen van zijn ziekte (Bechterew) waren hoog.
Vanaf eind jaren zeventig had hij steeds meer last van zijn gezondheid. Hij moest voortdurend zuurstof toegediend krijgen. Toch bleef Ab Visser onverwoestbaar doorschrijven tot hij op 9 mei 1982 de dood vond. Op rouwkaart stond vermeld: `Zalig is hij die leest’(Openbaringen 1:3).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten