Esther
Gerritsen is vooral bekend om haar romans, maar zij schrijft ook al jaren
columns. In Ik ben vaak heel kort dom zijn haar gebundelde columns die tussen
2010 en 2012 werden gepubliceerd in de VPRO Gids.
Gerritsen
schrijft over alledaagse en tegelijkertijd hele persoonlijk dingen. Zij kan
serieus zijn, maar meestal is de toon licht. Mooi is dat zij bij alles wat zij
doet lijkt na te denken waarom zij iets doet of zegt. Zij kan ook heel
verstrooid zijn en noemt dit zelf ‘heel kort dom’. Wanneer Gerritsen is
verhuisd kan zij bepaalde spullen niet vinden in haar nieuwe keuken. Deze
blijken gewoon in een kastje te staan. Alleen heeft zij er nog niet aan gedacht
dit kastje te openen. Haar raarste vergissing, zoals zij het zelf noemt, is dat
zij voor de spiegel stond en een vreemd roze iets in haar haar zag zitten. Het
bleek gewoon haar oor te zijn. Zij moest hier zelf enorm lachen.
Erg grappig
is ook een column over het kwijtraken van sleutels. Zij zoekt ze overal en
gedraagt zich als een chaoot. Zodra ze dit beseft, begrijpt ze ook dat ze moet
zoeken op de meest voor de hand liggende plek. En inderdaad, de sleutels liggen
in het sleutelbakje. Met sleutels is zo’n gedachteontsporing niet zo erg. In
het sociale verkeer kan het lastiger zijn. Je denkt dat je de buurman hebt
beledigd met een grapje en je draaft door. “De vanzelfsprekende antwoorden
komen al lang niet meer in je op.”
Deze
verstrooidheid gaat gek genoeg samen met het streven naar orde. Als kind had
Gerritsen dit al. Met haar broer legde ze alle legoblokken op kleur en grootte.
Haar dochter heeft dezelfde neiging. Kleurpotloden speelt zij mee door ze op de
juiste wijze te rangschikken. Haar broer hield diverse schema’s bij om
overzicht te houden over de munten die hij verzamelde: zowel van de euro’s die
hij bezat als de euro’s die hij nog zocht. Gerritsen begrijpt dit volkomen. Aan
het eind van deze column over orde lees je dat zij een zeldzame euro kreeg en
deze bewaarde. Dan begrijp je dat haar broer dood is, “thuis legde ik de munt
in het vakje in de theekast waar de spullen liggen die bij de doden horen.
Alles zal een plek hebben.”
Gerritsen
huilt snel. Zij schrijft er openlijk over. Het gebeurt wanneer zij zich een
ellendige situatie voorstelt. Vanwege haar rijke fantasie gaat haar dit haar makkelijk
af. Zij is ziek, ligt op de bank en is bang om dood te gaan. Op de fietst
bedenkt zij wat er dan allemaal geregeld moet worden en ze is weer in tranen.
Aan de ene kant zegt zij: “Ik stel mij aan zonder dat iemand het ziet.” Aan de
andere kant deelt zij dit wel met haar lezers. Vroeger bedacht zij wat er zou
gebeuren wanneer er familieleden zouden sterven. Toen haar broer doodging leek het
in niets op wat zij er zich van had voorgesteld.
In een
andere column schrijft zij dat zij weleens over grote maatschappelijke
onderwerpen zou willen schrijven. Lezers zouden haar dan wellicht meer
waarderen om haar visie op grote vraagstukken. “Ik zou nooit meer over mezelf
willen schrijven. In godsnaam niet over mezelf. Maar ik overstijg mijn ego.
Elke week.”
De
combinatie van luchtige humor, lachen om je eigen gekkigheid en bijna terloops
hele persoonlijke zaken delen, maken de columns van Gerritsen een lust om te
lezen. Ik las ze achter elkaar uit en leerde nog dat Gerritsen moeite heeft met
smalltalk, althans na het uitspreken van iets nietszeggendste denkt zij meteen:
waarom zeg ik dit? Zij is verder dol op friet en over frikandellen merkt zij op
dat mensen die frikadel zeggen, kroketteneters zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten