dinsdag 5 augustus 2025

Simon Vestdijk – Het proces van Meester Eckhart


De tweeënvijftigste roman van Vestdijk is een van zijn dunste, nog geen honderd pagina’s. Alleen De zwarte ruiter, die je een novelle kunt noemen is nog iets dunner. Het proces van Meester Eckhart verscheen in 1970 en is de laatste roman die tijdens zijn leven uitkwam. Na zijn dood verschenen nog de onvoltooide roman De persconferentie en het romanfragment De aeolusharp. De historische roman speelt eind jaren twintig van de veertiende eeuw in Keulen. Eckhart von Hochheim, waarop het verhaal is gebaseerd, stierf in 1327 of 1328. Hij was een mystieke theoloog die behoorde tot de orde van de Dominicanen. Een paar jaar voor zijn dood werd hij verdacht van ketterij en werd er een onderzoek naar hem ingesteld. De roman volgt dit proces.


De verteller van het verhaal is Nikolaus van Straatsburg, die tegen zijn zin in is aangesteld onderzoek te doen naar de denkbeelden van Eckhart. Hij behoort ook tot de orde der Dominicanen, maar kent Eckhart niet goed. Nikolaus maakt kennis met hem en drukt hem op het hart geen speculatieve onderwerpen te behandelen vanaf de kansel, maar tegelijkertijd weet hij dat alles wat Meester Eckhart predikt speculatief is. Hij stelt mensen aan om zijn preken te volgen en hem verslag uit te brengen. De Duitse aartsbisschop Heinrich von Virneburg is een Franciscaan die erop uit is alle ketters te verbranden dan wel te verdrinken, vooral heeft hij het gemunt op de orde der Begharden, die ook in Keulen vertegenwoordigd zijn. ‘Een der Bergharden - een niet al te slim oud vrouwtje of een slagersknecht – hoefde maar tijdens het verhoor door de handlangers van de aartsbisschop een Dominicaan te noemen als bron van ketterse overtuigingen, een preek, een geschrift, voor het geval dat hij lezen kon, of voor Heinrich von Virneburg was meteen de hele orde verdacht.’ De aartsbisschop stuurt zelf ook verspieders om de preken van Eckhart kritisch te beluisteren.

 

Deze setting van verdachtmakingen, interpretaties en onduidelijkheden rond de aanklachten is erg Vestdijkiaans. Het zou startpunt kunnen zijn voor een meesterlijke roman, maar het verhaal komt niet helemaal uit de verf. De personages zijn wat oppervlakkig en hun handelingen beperkt. Je leest niets over het persoonlijke leven van deze mensen en de roman bestaat voor een groot deel uit dialogen, of eerder verhandelingen. Toch is het geen slechte roman; de eerste slechte roman van Vestdijk moet ik nog tegenkomen, maar ik denk dat dat niet gaat gebeuren.

 

Nikolaus is geenszins van plan Eckhart aan te klagen en de aartsbisschop is hier niet blij mee.  Er volgen nieuwe aanklachten die ook aan Nikolaus zelf zijn gericht. Vooral nadat een ketter op straat wordt verbrand, die kort hiervoor Eckhart heeft bezocht, maakt Nikolaus verdacht. Vestdijk herhaalt later, bijna met enig genoegen, dat ook de vrouw van de ketter werd gewurgd en het jonge kind de schedel werd ingeslagen, ik denk om zijn afkeer van het katholicisme te benadrukken. Overigens blijft het wat onduidelijk wat een aanklacht, een onderzoek of een proces nu precies betekenen. Nikolaus erkent de aanklacht die tegen hem is gericht niet en meent daarom dat hij er niet naar hoeft te handelen. En inderdaad volgt er geen herhaalde oproep. Deze onduidelijkheid brengt Vestdijk er bewust in, doordat hij alles vanuit het gezichtspunt van Nikolaus laat bekijken. Zo wordt de aartsbisschop consequent door hem als uiterst wreed afgeschilderd, maar later in de roman vertelt iemand die hem goed kent dat het een zachtaardige man is, die niet eens in staat is zelf een executie uit te voeren.

 

Later in de roman laat Eckhart na een door hem gehouden preek een stuk voorlezen waarin hij zijn ketterse stellingen herroept, maar Nikolaus hoort erin juist het tegendeel van een herroeping. Hij bewondert Eckhart om zijn vindingrijkheid, maar vindt ook dat hij zijn vijanden nog te ver tegemoet is gekomen. Niet iedereen in de kerk kan de woorden goed verstaan, en tussen verstaan en begrijpen gaapt een groot gat. Uit het publiek roept iemand hem iets toe en men meent ‘Wat een ketterij’ te verstaan. Eckhart, die toch al een zwakke gezondheid heeft, windt zich enorm op en krijgt een toeval, een paar dagen later overlijdt hij. Deze scène in de kerk en de sterfscène vormen hoogtepunten in de roman, daarna vlakt het verhaal af en lijkt het of Vestdijk er snel een einde aan wilde breien. Maar toch valt er veel te genieten in het boek, met wonderlijke zinnen en mooie bespiegelingen, ter afsluiting een stuk uit de sterfscène:

 

‘Mijn zonden, meende ik, lagen op het terrein der formulering, en mijn vijanden waren de woorden. Niet dat de woorden zich uit zichzelf tegen mij keerden, - want waarom zouden woorden dat? - maar zij vielen in handen van andere woordgebruikers, die er hun eigen bedoelingen aan verbonden. Daarom zegt men nooit wat men wil, en wil nooit wat men zegt, en een aanklacht wegens ketterij moet daar wel het gevolg van zijn. Nu, voor zover ik mij herinner, heb ik mij tegen deze aanklacht braaf geweerd. Ketterij, dwaling, te goeder en misschien zelfs te kwader trouw, is altijd mogelijk bij de mens, - want van wie in de woorden leeft is zelfs de trouw aanvechtbaar, omdat de woorden zelf nooit trouw zijn, want zij lopen met zichzelf weg en heulen met de vijand, - maar een ketter ben ik nooit geweest, en kón ik niet zijn, want ketterij, dwaling, is afhankelijk van het verstand, maar ketter is men door de wil.’

Geen opmerkingen: