De eerste
zin van de roman Dorst is opmerkelijk: “Het is de eerste keer dat Elisabeth
haar dochter onverwachts treft.” Sowieso is dit iets raars, maar de zin is
veelzeggend omdat Elisabeth teruggetrokken leeft. Zij houdt van zekerheden en
regelmaat. Onverwachtse zaken verstoren haar leven.
Elisabeth
is ziek en heeft niet lang meer te leven. Bij de ontmoeting met haar dochter
Coco vertelt zij dit op een verwarde manier. Coco reageert al even vreemd. In
de relatie tussen moeder en dochter lijkt van alles mis. Zij laten elkaar niet
toe in hun levens. Elisabeth verschanst zich het liefst in haar huis. De dodelijke
ziekte wordt door haar zoveel mogelijk genegeerd. Coco’s relatie met de oudere
Hans loopt niet lekker. Zij besluit bij haar zieke moeder in te trekken. De
psychologische strijd die volgt wordt door Gerritsen uitvoerig beschreven, zowel
vanuit de moeder als vanuit de dochter. Hun beide manieren van denken vertonen
rare kronkels.
Coco is
half twintig. Zij studeert Russisch, maar haar studie schiet niet op. Haar
vriend Hans is psycholoog. Hij heeft overal begrip voor en houdt van
analyseren. Alleen begrijpt hij Coco maar half. Zij laat zich ook moeilijk
analyseren. Zij is niet gelukkig. Het intrekken bij haar stervende moeder vindt
Hans onbegrijpelijk. Later blijkt hij echter, tot verbazing van Coco, goed met
Elisabeth overweg te kunnen.
In
terugblikken vertelt Gerritsen over de jeugd van Coco en de scheiden van haar
ouders. Zij ging al jong bij haar vader en stiefmoeder wonen. Elisabeth
accepteerde dit gelaten. Mooi is dat Gerritsen helemaal in het hoofd van de
twee hoofdpersonen zit. De moeder leeft in een geestelijk isolement en heeft
een raar contact met de buitenwereld; hetzelfde geldt voor de dochter. De
inschatting van anderen hoe Elisabeth zal reageren op gebeurtenissen wijkt vaak
af van wat er werkelijk plaatsvindt. Zo dacht de vader van Coco dat het opnemen
van Elisabeth in hun gezin tot veel ophef bij haar zou leiden, maar dat viel
dus mee.
Wanneer
Gerritsen verschillende perspectieven laat zien van eenzelfde gebeurtenis wordt
het helemaal interessant. De vader van Coco vertelt haar dat zij als jong kind
door Elisabeth werd opgesloten in een kamer. Dit keert een aantal maal terug in
het boek. Je denkt dat het een barbaarse opvoedmethode is. Elisabeth gaat in
haar hoofd na hoe zij tot deze daad is gekomen. Dan klinkt het vrij acceptabel,
alleen deelt zij haar gedachten niet met anderen.
Bizar is
een gesprek over het zetten van koffie. De zieke Elisabeth vraagt of Coco, die
boven zit te studeren, of zij koffie lust. Na een paar maal roepen hoort Coco
haar eindelijk. Als zij toch aan het zetten is lust zij wel koffie. Dat was ze
niet, maar als jij het wil, enzovoorts. Het gesprek zit vol irritatie en duurt
twee pagina. Elisabeth wil gewoon aandacht, maar zal dit nooit rechtstreeks aan
haar dochter vragen. Beiden verschuilen zich achter clichés of juist botheden.
Zij weten dat zij hier niet gelukkiger van worden, maar zij veranderen
nauwelijks tot niet.
Coco weet
zich bijna nooit een houding te geven. Zij is zich voortdurend bewust van
zichzelf en van haar gebreken, zowel in de omgang met haar vriend als met haar
moeder. Op een keer ziet zij haar man koffie drinken met een ander. “Coco
blijft staan en kijkt naar de twee mensen. Ze raken elkaar niet aan. Ze doen
niets vreemds, maar ze ziet dat Hans gelukkig is. Dus zo ziet dat eruit.? Als
je man gelukkig is. Dus zo ziet dat eruit.”
Naar het
eind toe besef je dat de twee elkaar nooit zullen bereiken. Er gaat alweer wat
kapot, deze keer een mens. Door het hele boek is dit een thema. Dingen gaan
kapot, bedoeld of onbedoeld, zoals een dierbaar glas van Hans. Het rolt van de
tafel en Coco grijpt niet in. In de slotscène verbindt Gerritsen dit thema prachtig
met een jeugdherinnering van Coco.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten