De
presentatie van het nieuwste boek van Ernest van der Kwast op vrijdag 16
september was een succes. Een grote menigte had zich verzameld in Museum
Rotterdam om te luisteren naar verhalen van pianist Ako Taher, straatdokter Marcel
Slockers, trouwambtenaar Hendrina Veldhuyzen, om te kijken naar paaldanseres
Cyra Soleil en om nog veel meer te beleven. Alleen de vuurspuwer ontbrak,
helaas. De mensen in het boek kregen een geschreven ode van Ernest van der
Kwast. Zestig staan er in ‘Het wonder dat niet omvalt’.
De
tentoongestelde foto’s bij het boek zijn gemaakt door fotograaf Aad Hoogendoorn.
Zij zijn te zien in Museum Rotterdam. Hoogendoorn vertelde vooral in opdracht
te willen werken. Het visualiseren van deze odes was een van zijn mooiste
opdrachten. Om onbegrijpelijke redenen bestaat er (nog) geen fotoboek bij de
mooie verhalen.
Alle
mensen in het boek, de meeste van hen zijn Rotterdammers, hebben iets bijzonders, maar zijn tegelijkertijd
gewoon. Zij hebben een passie of een bijzonder beroep dat zij al jaren
uitoefenen. De Frituroloog staat met zijn kraam sinds 1979 op het
Schouwburgplein. John Schipper begon als twaalfjarige als zakkiesteker bij Bram
Ladage. Hij werkt “met dezelfde aardappels, dezelfde olie en dezelfde machines,
maar mijn frietsaus is beter.’ Van der Kwast vermoedt “dat dit de conclusie is
van een gedegen onderzoek van het Nederlands Instituut voor Friturologie.”
Sommige
beroepen zijn zo goed als uitgestorven. Meneer Jonas, de aardappelboer, is de
laatste van zijn generatie. Hij komt elke dag met een auto vol aardappelen naar
Rotterdam gereden om zijn waar aan huis te bezorgen. In deze ode las ik iets
wat ik mij al jaren afvroeg: waarom lopen aardappelen tegenwoordig zo snel uit?
“Vroeger leverde meneer Jonas winteraardappelen, die in de kelder werden
gestort en waar een kiemremmingsmiddel overheen ging.” Raadsel opgelost.
Oude
beroepen kunnen terugkeren, zoals de stadsherder. Jaren geleden zag niemand
iets in zijn plan om maaimachines te vervangen voor schapen. Nu zijn er zeven
herders werkzaam en is hun werkterrein 250 hectare groot. “Groen is in, groen
is overal.”
Het zou
leuk zijn als een andere bezigheid, het verzamelen van postzegels, weer aan
populariteit zou winnen. Vroeger bestond er een druk bezochte postzegelmarkt op
het Doelenplein. Nu is Frank Neurenburg een van de weinig overgebleven
handelaren. Hij is 62 en zit al dertig jaar in de handel. Zijn markt wordt
telkens weer bedreigd. De paar kramen krijgen om de havenklap door de gemeente
een andere plek toegewezen. Nu staan ze in de schaduw van de Binnenrotte. “De
postzegelhandelaar is verworden tot een zwerver, een paria.”
Maar je
weet het soms niet. De elpee is alweer jaren helemaal terug. De winkel van Hans
Tweedehands achter het Centraal Station floreert erbij. De zaak staat tot aan
het plafond vol met platen. Alleen Hans weet er de weg in te vinden. “Er zit
wel degelijk een systeem in de winkel, maar ik ben de enige die dat systeem
kent.”
Mooi is hoe
Van der Kwast mensen zelf aan het woord laat over hun passie. De
loempiaverkoper heeft loempia’s en kroepia’s in zijn kraam, geen nasi, bami of
drankjes. “Je moet de mensen niet zoveel keus geven. Hoe minder keus, hoe
makkelijker de verkoop.”
Batterijen
Paultje kent alle apparaten van binnen en buiten. Zijn specialisme is het
vervangen van batterijen. Horloges zijn een fluitje van een cent voor hem. Het
is altijd druk bij zijn kraam, maar de mensen worden meteen geholpen; anders
dan bij de dure juweliers, die hun klanten weken laten wachten op een horloge
en bovendien schoonmaakkosten rekenen. Onzin: “In een horloge is het altijd
schoon. Er zit namelijk een deksel op.” Prachtige uitspraak!
Goed is ook
wijkagent Wilco Berenschot, die een tafeltje op straat zet en mensen hun
verhaal laat doen. Hij had eens een dealer aan tafel. “Toen ik hem vroeg of hij
ergens last van had, klaagde hij over de junks in zijn straat.”
Sandra
Dullaart was toiletjuffrouw bij de V&D op het Zuidplein. Volgens haar zijn
vrouwen viezer dan mannen. “Soms vraag ik me echt af hoe mensen het voor elkaar
kunnen krijgen.”
Leuk is het
te lezen hoe oude beroepen in een nieuw jasje in korte tijd succesvol worden.
De kappers van Schorem zijn hiervan het beste voorbeeld. Bertus en Leen werkten
ooit voor Kinki kappers. Er werkten haarstilisten. “Ze zien alleen zichzelf in
de spiegel.”
Naast
bijzondere personen bevat ‘Het wonder dat niet omvalt’ ook enkele odes aan kunstwerken.
De Hef is een brug, maar is ook kunst. De ode is getiteld ‘Triomfboog’. Het
ding van Naum Gabo voor de Bijenkorf verdient zeker een ode. Het is een schande
dat de stad het kunstwerk laat vergaan. “Het beeld drukt meer wanhoop uit dan
hoop.”
Er valt nog
veel meer te citeren uit de bundel ‘Het wonder dat niet omvalt’. Elk verhaal is
uniek. Het boek is een must voor iedere rechtgeaarde Rotterdammer. Het laat
scherp de veelzijdigheid van de stad zien. Ik raad het ook beleidsmakers aan.
De toon van de verhalen is niet speciaal nostalgisch, toch mogen bepaalde
beroepen uit het verleden niet verloren gaan, vind ik. De gemeente kan hier
iets in betekenen. Het wachten is nu nog op het fotoboek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten