Alles van
waarde’ is de tweede roman van Lodewijk van Oord. In zijn debuut ‘Albrecht en
wij’ beschrijft hij de opkomst en ondergang van een dierentuin onder leiding
van een opportunistische manager. Ook in
dit boek draait het om een botsing tussen een oud instituut en modern
rendementsdenken.
Het
Instituut voor Numismatiek is onderdeel van de Leidse universiteit. Hier wordt
een collectie oude munten bewaard en bestudeerd. Simon Jagtman is de
flamboyante professor, kenner van de collectie, schrijver van populaire boeken
over de oudheid en groot netwerker. Hij gaat met pensioen en Wijnand Struif
volgt hem op.
Wijnand is
uit ander hout gesneden. Hij is een echte wetenschapper, woont op loopafstand
van het instituut en verlaat zelden de stad Leiden.
De manager
wordt verbeeld door Sjuul van Baarlo. Hij is door het universiteitsbestuur
aangetrokken om een stevige bezuiniging door te voeren. Het Instituut voor
Numismatiek is niet meer van deze tijd. Van Baarlo legt Wijnand uit dat de
Faculteit der Geesteswetenschappen een kwaliteitsslag moet maken. Zijn
instituut genereert te weinig rendement. De hippe Van Baarlo heeft het over
targets en vraagt wat het instituut bijdraagt aan het onderwijs- en
onderzoekproduct.
Lodewijk
van Oord gebruikt hier precies de termen die je vaak hoort als het om
bezuinigen in de culturele sector gaat. Dit werkt erg komisch. Maar hij zet
Sjuul van Baarlo, met zijn sportauto en klare taal, iets teveel als een
karikatuur neer, waardoor het verhaal aan drama verliest.
Vanaf dit moment
staat de wereld van Wijnand op zijn kop. Hij weet zich geen raad, maar emeritus
Simon Jagtman komt hem te hulp. Met tomeloze energie zet hij een campagne op om
het instituut te redden. De media worden bestookt. Dit is ook een prachtige afspiegeling
hoe het eraan toegaat in werkelijkheid. De inhoud, de intrinsieke waarde, wordt
niet verdedigd, maar het gaat in de eerste plaats om contacten inschakelen,
ophef veroorzaken en de media bewerken, kortom marketing.
Fraai is om
te lezen dat Wijnand zich eerst sterk hiertegen verzet. Tegen een journalist
verzucht hij. “Numismatiek. Man, je weet niet eens waar je het over hebt. En
laat me nu alsjeblieft met rust.” Later draait Wijnand bij en ondersteunt hij de
inzet van zijn voorganger. De tegencampagne slaagt. Het instituut blijft
bestaan, vooralsnog.
Een
onderdeel van de campagne is het aantrekken van een studente: iemand die kan
helpen bij het digitaliseren van de collectie en bereid is een oudheidkundig
onderzoek te verrichten op basis van de collectie. Het wordt Tazari Azulay, een
knappe Marokkaanse uit Rotterdam. Een juiste strategische keuze binnen het
blanke mannenbolwerk dat de universiteit is.
Wijnand,
wereldvreemde vrijgezel en huiskamergeleerde, is zwaar onder de indruk van zijn
studente. Hier krijgt het boek een andere wending. Tazari wordt de hoofdpersoon
in het verhaal. Wijnand raakt steeds meer op haar verkikkerd. De vraag is of
zij het instituut zal weten te redden.
In deze
tweede helft van ‘Alles van Waarde’ voel je een steeds grotere beklemming om de
gebeurtenissen heen hangen. Er staat wat te gebeuren. De lezer weet in dit deel
van het boek niet wat er in het hoofd van Tazari omgaat. Het perspectief is
vanuit Wijnand. Het redden van het instituut verdwijnt uit zijn gedachten.
Tazari neemt alle plaats in. De schrijver werkt hier naar een climax toe, die
ik uiteraard niet zal prijsgeven.
Met ‘Alles
van waarde’ heeft Lodewijk van Oord een tweede sterke roman afgeleverd. Zijn
debuut zit iets complexer in elkaar en de gebeurtenissen die erin worden
beschreven volgen elkaar sneller op. ‘Alles van waarde’ is een wat rustiger
boek. Het is goed geschreven. Van Oord is een verhalenverteller in de geest van
Rascha Peper en Maarten ’t Hart.
Erg leuk
vind ik zijn verdieping in het onderwerp, in dit geval oude munten. Dit levert
prachtige zinnen op als: ”Tazari zou beginnen met de stempelkoppelingen van de
zilveren obolen en tetradrachmen van Demetrius I, die zich, evenals zijn grote
voorganger Alexander de Grote en indachtig de heroïsche Herakles met de
leeuwenhelm, had laten afbeelden met een olifantscalp.”
Daarnaast
is het boek een ludieke aanklacht tegen de verzakelijking van het universitair
onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. De waarde die mensen als Sjuul van
Baarlo er aan toekennen ligt in het aantal raadplegingen, aantal downloads of in de hoeveelheid
publiciteit die het oplevert. Wijnand Struif ziet zichzelf als een stervende
monnik. De waarde van het ambacht ligt voor hem besloten in een overtuiging,
ongeacht wat anderen ervan vinden.
Dit moet
natuurlijk tot een conflict komen. Het bestuur ziet dit achteraf niet als iets
negatiefs, maar als “het mechanisme waarmee we een probleem aanpakken in de
hoop een stapje verder te komen.” Wat die stap verder is, wordt duidelijk aan
het einde van deze mooie roman.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten