Zomertijd - vertaald door Peter Bergsma - is een roman, maar de vorm is afwijkend van een
gewone roman. Het zijn brokstukken van een biografie over de schrijver John
Coetzee, inmiddels overleden. Je kunt het ook lezen als een poging van Coetzee
tot het schrijven van een autobiografie.
Het boek is
grotendeels opgebouwd uit een aantal interviews met mensen die Coetzee hebben
gekend in de jaren zeventig. Hij is teruggekeerd naar Zuid-Afrika en is een
beginnend schrijver. De internationale bekendheid komt later.
Feit en
fictie lopen door elkaar heen. De mensen die door een jonge Engelse onderzoeker
worden geïnterviewd - o.a. een minnares, een nicht en een collega – bestaan
niet echt in deze vorm. In ieder geval zijn zij niet door Coetzee of wie dan
ook geïnterviewd voor dit boek. Coetzee kijkt door de ogen van hen naar
zichzelf. Het is geen vrolijk zelfportret.
Coetzee
wordt een ‘kille en hautaine intellectueel’ genoemden. Hij
wordt neergezet als een man zonder gevoel, een zonderling, aseksueel en koud. Hij is mager en draagt een baard. In
het
eerste hoofdstuk ‘Notities 1972-75’ beschrijft Coetzee een ontmoeting met een
klasgenoot die hij toevallig terugziet. Deze David begreep op school niets van Latijn
en algebra. Hij zou beter af zijn zonder school. Nu is hij een gewaardeerd
marketingman.
Hij is er
gefrustreerd over. Kennis leidt niet tot maatschappelijk succes. “Maar het zegt misschien wel veel meer: dat dingen begrijpen zonde van
de tijd is; dat als je wilt slagen in het leven en een gelukkig gezin en een
fijn huis en een BMW wilt hebben, je niet moet proberen om dingen te begrijpen,
maar alleen de cijfers moet optellen of op knoppen
moet drukken of datgene doen waar marketeers verder ook zo rijkelijk voor
beloond mogen worden.”
In het interview
met Julia, zijn maîtresse, komt zijn seksualiteit ter sprake. John kon
overschakelen in de seksuele modus wanneer hij zijn kleren uittrok. Hij vervulde deze rol adequaat, maar onpersoonlijk.
“Zijn liefdesspel had iets autistisch.” Hij behandelde anderen als robots om
zelf ook als robot behandelt te worden. Hij bespeelde
een vrouw als een instrument, in plaats van haar lief te hebben.
De gesprekken met hem waren beter. Julia genoot ervan, hoezeer hun
werelden ook botsten. John leidde een leven volgens principes. Zij was een
pragmaticus en versloeg hem in discussies. “Het universum beweegt, de grond
verandert onder onze voeten; principes lopen altijd
een pas achter. Principes zijn voer voor komedies.”
John liet zich
niet van een idee afbrengen. Hij woonde samen met zijn vader in een gammel
huisje. Ter versteviging moest er cement gestort worden rond het huis. Hij had
een honderdvoudige rekenfout gemaakt. Zes keer rijden
was lang niet voldoende om alle grondstoffen in te slaan. Altijd stond deze blanke man in de tuin kafferwerk te verrichten.
In het interview
met zijn nicht Margot worden de familierelaties belicht en komt de apartheid
ter sprake. Status hooghouden en het voorkomen van
een schandaal zijn primair. Voortdurend suggereert zij seksuele toenadering van
hem. Na een nacht met autopech leert zij John beter kennen, voor zover
mogelijk. Hij blijft voor haar een zonderling, een
buitenbeentje binnen de familie. Beter had hij weg
kunnen blijven uit Zuid-Afrika.
John biedt zijn
excuses aan. “Het is mijn schuld. Ik probeer dingen zelf te doen terwijl ik ze
eigenlijk aan competente handen zou moeten overlaten. Dat komt door het land
waarin wij wonen” Zij begrijpt het niet. “Vanwege
onze lange geschiedenis van andere mensen het werk laten doen terwijl wij zelf
in de schaduw zitten toe te kijken.”
Margot had
gehoopt dat John anders zou zijn dan de andere Coetzee-mannen. Dat hij geen slapgat zou zijn. “Een slap gat: een rectum, een anus waarover men niet
de volledige controle heeft.” Sloom en zonder ruggengraat. Dit geldt niet
alleen voor deze mannen, maar impliciet voor alle blanke Zuid-afrikanen. Zij kiezen altijd de makkelijkste weg. Zij vraagt
zich af hoe je het slap bloed uit deze mannen krijgt.
Deze passage is
frappant. Coetzee kiest juist voor een hele andere weg, is uiterst principieel.
Hier laat hij ‘zijn nicht’ een beeld van hem schetsen, dat tegengesteld is aan hoe hij zich later als schrijver zal ontwikkelen. In de volgende
interviews doet hij dit nog sterker. Het beeld is bijzonder negatief, maar ook kortzichtig. Hij lijkt daarmee te willen zeggen: jullie zagen mij als
een mislukkeling, een zonderling, maar kijk wat ik nu ben geworden. Ik ben geen slapgat
meer. Jullie zagen het
verkeerd en dit is mijn wraak.
Daarmee samenhangend is de nadruk die
de geïnterviewden leggen op zijn lichamelijkheid: hoe hij bewoog, dat hij niet kon
dansen, een slechte minnaar was, etc. Adriana, een
vrouw waar hij verliefd op was - hij gaf les aan haar dochter - zegt: “Deze man was ontlichaamd. Hij was
gescheiden van zijn lichaam. Voor hem was zijn lichaam zo’n houten poppetje dat
je met touwtjes laat bewegen.”
Deze
lichamelijke werkelijkheid was uiteindelijk voor de schrijver Coetzee niet van
belang. Geestelijk zou hij uitgroeien tot de geprezen
Nobelprijswinnaar. In de biografie wordt bijna niets gezegd over zijn kwaliteiten als schrijver. Deze
periode in zijn leven was niet meer dan een huid die hij daarna van zich af kon
werpen, een houten poppetje. Dat maakt dat hij in dit boek zo met zijn eigen leven kan spelen.
Het spel gaat
verder. In de interviews gaat het
soms expliciet over het schrijven van deze biografie.
De biograaf zegt een verhaal te vertellen over een fase in zijn leven, en
baseert zich daarbij op vijf interviews. Dat is
weinig, merkt iemand op. Maar
andere bronnen, zoals zijn eigen aantekeningen zijn onbetrouwbaar. Bovendien, de meeste mensen die hem goed hebben gekend
zijn inmiddels dood. Zomertijd is
een mooi en merkwaardig
boek. Voortdurend word je
op het verkeerde been gezet. De opzet van het boek is complex, maar door zijn goede
schrijfstijl blijf je doorlezen. Wel vraag je je na afloop af wat je nu
eigenlijk hebt gelezen: een reeks verdichtsels?
Sophie was een
collega van Coetzee. Zij twijfelt aan de waarde van een biografie op basis van vijf interviews.“Maar stel dat wij allemaal verdichters zijn, zoals u
Coetzee noemt? Stel dat we allemaal voortdurend verhalen over ons leven
verzinnen? Waarom zou wat ik u over Coetzee vertel
geloofwaardiger zijn dan wat hij u zelf vertelt?
2 opmerkingen:
Uit dit boek vond ik het volgende citaat terug: "Een boek moet een bijl zijn om de bevroren zee in ons binnenste open te hakken. Wat zou het anders moeten zijn?". Enig idee op welke pagina ik dit citaat kan vinden?
Ik zou het zo snel niet weten, Toch maar het boek grondig doorbladeren. Het is volgens mij een citaat van Kafka.
Een reactie posten