Sasja Sokolov werd geboren in Canada in 1943, maar zijn ouders verhuisden na de oorlog terug naar de Sovjet-Unie. Hij is vooral bekend geworden om dit ene boek uit 1976, School voor Zotten, dat uitkwam toen hij de Sovjet-Unie al ontvlucht was. In 1978 verscheen de eerste vertaling in het Nederlands door Gerard Cruys onder de titel School voor gekken. Deze nieuwe uitgave is een door de vertaler herziene versie van zijn eerdere vertaling. Sokolov publiceerde hierna nog enkele romans, maar leeft nu teruggetrokken. Hij liet jaren terug in een interview weten dat hij nog schreef, maar niet meer wilde publiceren.
School voor zotten is een merkwaardig boek. In verschillende recensies die ik las wordt eerst geprobeerd uit te leggen wat voor boek dit is. Ook Maxim Osipov, die een prachtig nawoord schreef bij deze uitgave, begint zijn verhaal met de vraag: “Waar gaat dit boek over?” Osipov vraagt het aan de verteller zelf, een jongen - of een man - met een gespleten persoonlijkheid, die op een speciale school zit en in een eindeloze gedachtestroom vertelt over zijn schooltijd, de lerares waarmee hij wil trouwen, zijn aardrijkskundeleraar Saulus, de toiletten op school, het leven in een datsjakolonie, vlinders, het spoorwegstation, de bureaucratie in de Sovjet-Unie en veel meer. De verteller zegt slechts dat het boek over duizend verschillende dingen gaat.
De stijl van het boek wordt vergeleken met die van Joyce. Ik zag ook verwantschep met hoe de romans van Vaandrager zijn opgebouwd. Gespletenheid is wel een kenmerk van de verteller en de karakters in het boek. Is hij een jongeman of vertelt hij over zijn jeugd vanuit het perspectief van een volwassen? Eén recensent zag in de vijf hoofdstukken van het boek vijf personages die aan het woord zijn. Ik las dat er niet in, maar zo zou je het kunnen lezen. De naam van de leraar aardrijkskunde is niet toevallig een Bijbelse verwijzing naar een man die van persoonlijkheid verandert. Aan het eind van het boek stopt hij met lesgeven, daarna met eten en vervolgens loopt hij in de kou rond met nauwelijks kleren aan: zijn kleren beknellen hem, net als zijn leven. Ik schrijf hier ‘aan het eind van het boek’, maar in het eerste hoofdstuk komt de man al voor en wordt er vertelt dat hij dood is. Hij wordt de Windhapper genoemd, verlangend naar wind die voor hem dodelijk zou zijn. Hij moet van de arts op een kilometer afstand van windmolens blijven, maar verboden vrucht smaakt het lekkerst.
Vanwege deze stijl leest je het boek niet vlot uit. Sommige stukken vond ik wat langdradig, maar dan val je weer in een schitterende passage vol merkwaardige gebeurtenissen en gedachten. Dan duikt er opeens een klusjesman op, die werkt voor het Ministerie van Verontrusting. Hij informeert de ambtenaren over het weer, omdat zij zelf nooit buiten komen. Het tweede hoofdstuk is afwijkend van stijl, heeft geen paginalange zinnen en bestaat uit een reeks korte verhalen op de datsjakolonie, telkens vanuit het perspectief van een andere bewoner. Een kraandrijver graaft een oude grafkist op. Hij wil weleens een echte schedel bezitten, want zijn eigen hoofd betasten daar heeft hij geen lol meer in. Zo’n schedel kun op een stok poten of hem ergens neerzetten waar je hem nodig hebt. Helaas bevat het graf geen schedel. De kraandrijver is geschokt, want nu kan iedereen hem aan het schrikken brengen met een echte of met zijn eigen schedel. In dit korte verhaal herken je heel duidelijk de invloed van Gogol en iets wat je Russisch absurdisme kunt noemen. Hele merkwaardige zaken en verlangens worden als doodgewoon gepresenteerd, maar als er iets misgaat is de reactie van een personage buitensporig en totaal uit balans met de eerder geschetste situatie. Ik hou enorm van dit soort humor. In een later hoofdstuk komen schedels en geraamtes weer voorbij. Er is een speciaalzaak in het dorp waar geraamtes verkocht worden, echte en namaak. Saulus besluit zijn eigen geraamte bij leven alvast te verkopen aan de winkel, want je moet toch eten.
Het slothoofdstuk bevat een literair grapje, waarin je de gespletenheid van de schrijver of het personage terugziet. De schrijver onderbreekt namelijk de woordenstroom van het personage en vraagt of hij even tussendoor mag komen om iets toe te lichten. “Ik heb net als jij lang geen slechte fantasie.” Zijn personage zegt “Natuurlijk, ga je gang.” Na een paar pagina’s bedankt het personage de schrijver, “ik had het nooit zo plastisch onder woorden kunnen brengen, je bent erg talentvol, ik ben erg blij dat je de moeite hebt genomen om over mij en over ons allemaal zo’n interessant verhaal te schrijven.” Het is een mooi slot van een heel bijzonder boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten