zondag 31 december 2023

J.J. Voskuil – Bijna een man. Dagboeken 1939-1955


Begin november begon ik in dit eerste deel van de dagboeken van Voskuil (1926-2008). Dat zegt al iets over wat ik vond van de ruim 650 pagina’s tekst. Bij het verschijnen van ieder deel van Het Bureau spoedde ik mij eind jaren negentig naar de boekwinkel om de honderden pagina’s in een paar dagen te verslinden. Dit dagboek, inmiddels zijn er nog twee delen verschenen, is anders van stijl, maar ook niet zo anders dat je de schrijver van Het Bureau er niet meer in herkent. Wat het dan precies maakt dat ik soms nauwelijks door de tekst heen kwam is mij niet helemaal duidelijk. Ligt het aan mijn smaak die misschien is veranderd of is Voskuils dagboek gewoon niet zo erg geslaagd en had het beter onuitgegeven kunnen blijven?

 

Dit eerste deel loopt vanaf 1939 tot en met 1955. De jeugdjaren en de oorlogsperiode komen er wat bekaaid af. Misschien schreef hij toen nog niet zoveel, of er is veel verloren gegaan. Tijdens zijn leven vernietigde hij tientallen van de 160 schriften die hij vol schreef, vooral uit de eerste decennia van zijn schrijfleven. Later typte hij de schriften over en gaf ze aan zijn vrouw Lousje. Zij vond dat het ook haar dagboeken waren, paste dingen aan en knipte er met een schaar ongeveer 5% uit. Volgens Voskuil was daarmee de sjeu uit het dagboek verdwenen. Later kreeg zij spijt, maar de vuilniszak met uitgeknipte stukken tekst was, samen met een vuilniszak verscheurde brieven, per ongeluk door de werkster weggegooid. Gelukkig waren de oorspronkelijke schriften vanaf 1955 bewaard gebleven en kon vanaf die periode de originele tekst gereconstrueerd worden. Dit eerste deel is dus behoorlijk verminkt. In deze periode had hij een relatie met de vrouw van zijn vriend Jaap, het onderwerp van de roman Binnen de huid, die pas na zijn dood zou verschijnen. In zijn dagboek is hier nauwelijks iets over te lezen.

 

Na de oorlog gaat Han Voskuil studeren, hij maakt vrienden en ontmoet zijn latere vrouw. Later werkt hij op een wetenschappelijk bureau, wordt hij even leraar, maar hij weet niet zo goed wat hij met zijn leven aan moet. In zijn dagboeken beschrijft hij deze ontwikkelingen, maar voornamelijk gaat het boek over de vraag hoe hij zich moet verhouden tot de wereld, dat zijn de mensen waar je noodzakelijk mee om gaat zoals docenten, collega’s en mensen op straat en dat zijn de vrienden die je hebt en de schrijvers die je leest. De gesprekken hierover zijn eindeloos en niet altijd even boeiend. Hij lijkt ze letterlijk weer te geven in dialoogvorm, maar het zal niet mogelijk zijn geweest alles direct te noteren. 

 

De vriendenclub en de mensen waar Han en zijn vrouw mee omgaan, is niet heel groot, maar zij zien elkaar wel heel vaak, drinken samen en blijven bij elkaar logeren. De twee bekendste zijn Jaap Oversteegen en Frida Vogels. Vooral met Jaap voert Han felle discussies, waarbij het er om gaat waar je staat in een literaire of morele discussie, hoe eerlijk en trouw je bent. Hun referentiepunt is vaak het werk van Ter Braak en Du Perron. Veel mensen buiten hun kring zien zij als minderwaardig omdat zij hun principes verloochenen, maar ook kunnen vrienden afvallen omdat zij bijvoorbeeld kiezen voor een vaste baan aan een wetenschappelijk instituut. Han en anderen beoordelen mensen veelal op hun intelligentie, waarbij opmerkingen over het uiterlijk vanzelf worden meegenomen. Iemand heeft bijvoorbeeld een dom gezicht of kijkt achterlijk uit zijn ogen. Dit heeft soms een komisch effect, maar de hautaine toon gaat op den duur vervelen; over een plaats in Frankrijk: “De mensen zijn vies en achterdochtig, de winkels zijn stoffig, volgepropt met pakken, en smakeloos. Uit deze plaatsen komen biljartkampioenen.”

 

Leuk is dat je tussen alle discussies door een beeld krijgt van hoe jonge mensen woonden in Amsterdam in de jaren vijftig. Niemand was ruim behuisd, je liep zo bij de buren binnen die op dezelfde trap woonden en je deelde soms wc of wasbak/badkamer met elkaar. Met de woningnood lijkt het mee te vallen in deze tijd. Een vrouwelijke kennis van de Voskuilen heeft een wild seksleven en is daarom genoodzaakt verschillende keren te verhuizen, want buren of huiseigenaren accepteren dit niet. Steeds vindt ze binnen korte tijd een andere kamer in het centrum van Amsterdam.

 

Aan het eind van dit eerste deel is Han enige tijd werkeloos. Als hij geld zou hebben zou hij ervoor kiezen dit luie leven voort te zetten. Zijn gedachten worden steeds somberder en hij zet zich steeds meer af tegen zijn medemensen. Hij krijgt het gevoel dat er nergens meer behoorlijke mensen zijn. Later kiest hij er toch voor om leraar te worden en verhuist hij samen met Lousje tijdelijk naar Groningen. Wanneer hem een vaste aanstelling wordt aangeboden, kondigt hij beledigd zijn ontslag aan. In het volgende deel zal hij gaan werken bij het Bureau en er tot zijn pensioen blijven. Opmerkelijk is dat hij in 1943 al een uitvoerige beschrijving geeft van een vergadering, een passage die niet zou misstaan in Het Bureau. Er is geen bestuur en er zijn geen reglementen: Zonder bestuur kun je geen reglementen opstellen en zonder reglementen kan er geen bestuur benoemd worden. Dit soort passages maken Bijna een man de moeite waard om te lezen, maar het geheel is toch niet vergelijkbaar met zijn romans. De uitvoerige dialogen krijgen geen vervolg en leidden meestal tot niets, personen waar Han en Lousje mee omgaan verdwijnen zonder reden uit hun leven en er vindt nauwelijks handeling plaats. Daar zijn het natuurlijk dagboeken voor, toch laat ik de volgende delen waarschijnlijk aan mij voorbijgaan.

Geen opmerkingen: