De
culturele revolutie is het derde deel in deze trilogie over de Volksrepubliek
China onder het bewind van Mao. In het eerste deel over de jaren 1945-1957
behandelt Dikötter de Chinese revolutie en de vestiging van het regime van Mao.
Deel twee gaat over de ‘De grote sprong voorwaarts’: de van bovenaf opgelegde
snelle groei van industrie en landbouw die eindigde in een grote mislukking. In
dit derde deel rond Dikötter zijn volksgeschiedenis af met de culturele
revolutie en de nasleep ervan. De periode die hij behandelt loopt van 1962 tot
aan de dood van Mao in 1976.
Net als in
de vorige delen gaat het in dit boek om de machtsstrijd van Mao met allerlei
concurrenten aan de top en diverse groepen in de samenleving. In zijn universum
draait het om het verheerlijken van zijn persoon en het opsporen van samenzweringen.
Er duiken voortdurend vijanden op die de staat bedreigen. De eerdere campagne,
‘De grote sprong voorwaarts’ was jammerlijk mislukt. Mao zag zijn positie in
gevaar komen. Tijdens een partijcongres begin 1962 werd hij openlijk
aangevallen. De grote hongersnood werd een door de mens veroorzaakte ramp
genoemd.
Mao koos de
aanval met een nieuwe campagne: ‘De culturele revolutie’. In communistische
termen heette de campagne noodzakelijk. Na de socialistische transformatie
waarmee de productiemiddelen in handen van de staat waren gekomen was er een
nieuwe revolutie nodig “om alle overblijfselen van de burgercultuur, van de
particuliere gedachten tot en met de particuliere markten, definitief uit te
roeien.” Alle sporen uit het verleden moesten worden uitgewist.
Mao speelde
het heel slim. Hij riep groepen in de samenleving op om in opstand te komen,
zoals scholieren en studenten, later volgden boeren, arbeiders en militairen.
Alle revisionistische elementen, mensen die de kapitalistische weg volgden, de Chroesjtsjov-achtige,
of hoe zij ook werden genoemd, moesten aangevallen worden. Met name studenten
kwamen massaal in opstand, waarbij zij zo goed mogelijk wilden voldoen aan het communistische ideaal.
Dit ging gepaard met een enorme Mao-verering. De jongeren heetten Rode Gardisten.
Zij raasden door het land om klassenvijanden op te sporen en al het oude te
vernietigen. Uiteraard werden onder het mom van zuivering ook vele persoonlijke
vetes uitgevochten. Vooral leraren werden beledigd, gemarteld of vermoord.
Mao zorgde er
zo voor dat het land in een chaos verviel. Niemand bleek zeker van zijn of haar
positie. De angst overheerste en de massa’s bleven op de hand van Mao. Hij riep
de communistische partij op zich open te stellen en de jongeren niet tegen te
werken. “Zij die de massa beledigen, moeten door de massa worden geliquideerd.”
Door juist de extremisten te steunen en het geweld aan te wakkeren, kregen de
gematigde krachten het moeilijker.
Voor gewone
mensen, met name kleine ondernemers, boeren of intellectuelen, was het heel moeilijk
te overleven. Mensen werden verdeeld in klassen, kinderen van ouders uit een
reactionaire klasse waren zelf ook besmet. Zij konden zich niet aansluiten bij
de Rode Gardes. Tijdens de jarenlange campagnes wisselden de vijanden van het
volk echter regelmatig. Studenten die in naam van de revolutie onderdelen van
het leger aanvielen en wapens in bezit namen, werden later zelf slachtoffer van
een nieuwe campagne, waarin deze studenten onderdeel bleken te zijn van contrarevolutionaire
complotten. Dikötter beschrijft het allemaal nauwkeurig. Hij legt verbanden
tussen de facties aan de top van de partij en die in het land. Hij citeert
voortdurend verschillende bronnen en noemt aantallen slachtoffers per
provincie. Ik raakte halverwege het boek de draad wat kwijt met al die
campagnes en tegencampagnes.
Verbazingwekkend
blijft het fanatisme van met name de Rode Gardes, die alles wat naar het
verleden riekte wilden vernietigen. De massaliteit van acties is ook bizar.
Campagnes gingen gepaard met het beschilderen van leuzen op muren en het
plakken van posters. In korte tijd waren alle grote steden volledig onder
gekalkt. Rode Gardisten richtten hun pijlen op alles wat Westers was, zoals
smalle pijpen, puntschoenen en hoge hakken. Al snel liep iedereen er zo armoedig
mogelijk bij. Kappers hadden slechts proletarisch kapsels in de aanbieding. In
de geloofsijver werden straten, winkels en bedrijven hernoemd: ‘Rode vlag’, ‘Rode
Garde’, ‘Het Oosten is rood’ waren populair. 230 van de 200 apotheken in
Shanghai hadden dezelfde naam, hun etalages waren identiek: rode vlaggen, een portret
van Mao en citaten van de voorzitter.
Afbeeldingen
van Mao waren bijzonder populair. Men verzamelde speldjes. De totale productie
ervan liep in de miljarden, zodat er voor ander gebruik van metaal tekorten
ontstonden. De rage stopte toen Mao sprak: “Geef me mijn vliegtuigen terug.” Er
werden ook ongelooflijke hoeveelheden beelden van Mao opgericht. In en rond
Shanghai werden in 1968 zo’n 600.000 beelden van hem geplaatst. Hem afbeelden had
wel een risico. Mislukte beelden werden illegaal gedumpt. Iemand beeldde hem
af, kijkend over een ravijn. Hij werd voor een aantal jaren opgesloten, want
Mao’s weg gaat altijd voorwaarts.
Opmerkelijk
is dat in een zogenaamde klasseloze maatschappij de eerste vraag bij iedere
aanhouding of het verkrijgen van toestemming voor iets was: “Wat is je klasse?”
Dit bepaalde in veel gevallen de hoeveelheid vrijheid die iemand kreeg.
Dikötter
beschrijft de gewelddaden hier en daar in detail. In 1968 werden in de
provincie Guangxi 80.000 mensen vermoord. Het ging soms om onthoofdingen,
waarna de hoofden werden tentoongesteld, voorzien van een briefje met de tekst ‘Contrarevolutionair’.
Je denkt dat het niet wreder kan, maar dan begint hij de volgende paragraaf met
de mededeling dat de ergste gewelddaden zich voordeden in Wuxuan, waarna een
verhaal volgt over openlijk kannibalisme.
In de
latere campagnes vond de oprichting van revolutionaire comités plaats. Deze
gingen gepaard met nieuwe zuiveringen. De campagne ‘Leer van Dazhai’ was
bijzonder. Dazhai was een modeldorp waar de dorpelingen op eigen kracht
collectief het land hadden bewerkt en de productierecords braken. Het dorp, dat
liet zien dat het collectief de natuur de baas is, werd de lieveling van Mao.
Overal in het land moest dit navolging krijgen. Het voorbeeld werd tot megalomane
proporties opgeblazen. Het leidde wederom tot overdreven verwachtingen,
mislukkingen en hongersnoden. Bovendien was het verhaal van Dazhai een mythe.
Ondanks
alle pogingen om de bestaande cultuur uit te roeien bleek de tegenbeweging
hardnekkig. Er ontstond een tweede maatschappij, die naast de officiële bleef
bestaan en aan het eind van het bewind van Mao steeds belangrijker werd.
Religie werd in het geheim beleden, verboden boeken bleef men lezen, aloude
gebruiken bleven in stand. Partijleden en lokale machthebbers lieten dit
oogluikend toe, zoals ook het bezit van een eigen stuk grond meer en meer werd
toegestaan en de radicale collectivisatie werd losgelaten. In de laatste hoofdstukken
beschrijft Dikötter de ziekte en de dood van Mao. Bij zijn sterven werd er
openlijk gehuild, maar binnenshuis werd er op veel plekken opgelucht gejuicht.
‘De
culturele revolutie’ is een complex boek met veel details. Ik heb bijvoorbeeld niet
stilgestaan bij de oorlogsdreiging met de Sovjet-Unie, de massabijeenkomsten
van miljoenen mensen, het overbelaste openbaar vervoer, de verplaatsing van de
industrie naar het binnenland en nog meer ingrijpende gebeurtenissen. Ondanks
deze complexiteit heb ik de trilogie van Frank Dikötter met zeer grote
belangstelling gelezen. Ik raad iedereen die iets van de Chinese geschiedenis
wil weten aan minstens één van deze drie boeken te lezen. Het blijft een
krankzinnige geschiedenis waarbij je je voortdurend afvraagt hoe grote groepen
mensen zo in de ban van een ideologie en van een persoon kunnen raken, waarna
zij tot de meest afschuwelijke daden in staat zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten