donderdag 30 augustus 2018

Frank Dikotter – De culturele revolutie


'De culturele revolutie’ is het derde deel in deze trilogie over de Volksrepubliek China onder het bewind van Mao. In het eerste deel over de jaren 1945-1957 behandelt Dikötter de Chinese revolutie en de vestiging van het regime van Mao. Deel twee gaat over de ‘De grote sprong voorwaarts’: de van bovenaf opgelegde snelle groei van industrie en landbouw die eindigde in een grote mislukking. In dit derde deel rond Dikötter zijn volksgeschiedenis af met de culturele revolutie en de nasleep ervan. De periode die hij behandelt loopt van 1962 tot aan de dood van Mao in 1976.


Net als in de vorige delen gaat het in dit boek om de machtsstrijd van Mao met allerlei concurrenten aan de top en diverse groepen in de samenleving. In zijn universum draait het om het verheerlijken van zijn persoon en het opsporen van samenzweringen. Er duiken voortdurend vijanden op die de staat bedreigen. De eerdere campagne, ‘De grote sprong voorwaarts’ was jammerlijk mislukt. Mao zag zijn positie in gevaar komen. Tijdens een partijcongres begin 1962 werd hij openlijk aangevallen. De grote hongersnood werd een door de mens veroorzaakte ramp genoemd.

Mao koos de aanval met een nieuwe campagne: ‘De culturele revolutie’. In communistische termen heette de campagne noodzakelijk. Na de socialistische transformatie waarmee de productiemiddelen in handen van de staat waren gekomen was er een nieuwe revolutie nodig “om alle overblijfselen van de burgercultuur, van de particuliere gedachten tot en met de particuliere markten, definitief uit te roeien.” Alle sporen uit het verleden moesten worden uitgewist.

Mao speelde het heel slim. Hij riep groepen in de samenleving op om in opstand te komen, zoals scholieren en studenten, later volgden boeren, arbeiders en militairen. Alle revisionistische elementen, mensen die de kapitalistische weg volgden, de Chroesjtsjov-achtige, of hoe zij ook werden genoemd, moesten aangevallen worden. Met name studenten kwamen massaal in opstand, waarbij zij zo goed mogelijk  wilden voldoen aan het communistische ideaal. Dit ging gepaard met een enorme Mao-verering. De jongeren heetten Rode Gardisten. Zij raasden door het land om klassenvijanden op te sporen en al het oude te vernietigen. Uiteraard werden onder het mom van zuivering ook vele persoonlijke vetes uitgevochten. Vooral leraren werden beledigd, gemarteld of vermoord.

Mao zorgde er zo voor dat het land in een chaos verviel. Niemand bleek zeker van zijn of haar positie. De angst overheerste en de massa’s bleven op de hand van Mao. Hij riep de communistische partij op zich open te stellen en de jongeren niet tegen te werken. “Zij die de massa beledigen, moeten door de massa worden geliquideerd.” Door juist de extremisten te steunen en het geweld aan te wakkeren, kregen de gematigde krachten het moeilijker.

Voor gewone mensen, met name kleine ondernemers, boeren of intellectuelen, was het heel moeilijk te overleven. Mensen werden verdeeld in klassen, kinderen van ouders uit een reactionaire klasse waren zelf ook besmet. Zij konden zich niet aansluiten bij de Rode Gardes. Tijdens de jarenlange campagnes wisselden de vijanden van het volk echter regelmatig. Studenten die in naam van de revolutie onderdelen van het leger aanvielen en wapens in bezit namen, werden later zelf slachtoffer van een nieuwe campagne, waarin deze studenten onderdeel bleken te zijn van contrarevolutionaire complotten. Dikötter beschrijft het allemaal nauwkeurig. Hij legt verbanden tussen de facties aan de top van de partij en die in het land. Hij citeert voortdurend verschillende bronnen en noemt aantallen slachtoffers per provincie. Ik raakte halverwege het boek de draad wat kwijt met al die campagnes en tegencampagnes.

Verbazingwekkend blijft het fanatisme van met name de Rode Gardes, die alles wat naar het verleden riekte wilden vernietigen. De massaliteit van acties is ook bizar. Campagnes gingen gepaard met het beschilderen van leuzen op muren en het plakken van posters. In korte tijd waren alle grote steden volledig onder gekalkt. Rode Gardisten richtten hun pijlen op alles wat Westers was, zoals smalle pijpen, puntschoenen en hoge hakken. Al snel liep iedereen er zo armoedig mogelijk bij. Kappers hadden slechts proletarisch kapsels in de aanbieding. In de geloofsijver werden straten, winkels en bedrijven hernoemd: ‘Rode vlag’, ‘Rode Garde’, ‘Het Oosten is rood’ waren populair. 230 van de 200 apotheken in Shanghai hadden dezelfde naam, hun etalages waren identiek: rode vlaggen, een portret van Mao en citaten van de voorzitter.

Afbeeldingen van Mao waren bijzonder populair. Men verzamelde speldjes. De totale productie ervan liep in de miljarden, zodat er voor ander gebruik van metaal tekorten ontstonden. De rage stopte toen Mao sprak: “Geef me mijn vliegtuigen terug.” Er werden ook ongelooflijke hoeveelheden beelden van Mao opgericht. In en rond Shanghai werden in 1968 zo’n 600.000 beelden van hem geplaatst. Hem afbeelden had wel een risico. Mislukte beelden werden illegaal gedumpt. Iemand beeldde hem af, kijkend over een ravijn. Hij werd voor een aantal jaren opgesloten, want Mao’s weg gaat altijd voorwaarts.

Opmerkelijk is dat in een zogenaamde klasseloze maatschappij de eerste vraag bij iedere aanhouding of het verkrijgen van toestemming voor iets was: “Wat is je klasse?” Dit bepaalde in veel gevallen de hoeveelheid vrijheid die iemand kreeg.

Dikötter beschrijft de gewelddaden hier en daar in detail. In 1968 werden in de provincie Guangxi 80.000 mensen vermoord. Het ging soms om onthoofdingen, waarna de hoofden werden tentoongesteld, voorzien van een briefje met de tekst ‘Contrarevolutionair’. Je denkt dat het niet wreder kan, maar dan begint hij de volgende paragraaf met de mededeling dat de ergste gewelddaden zich voordeden in Wuxuan, waarna een verhaal volgt over openlijk kannibalisme.

In de latere campagnes vond de oprichting van revolutionaire comités plaats. Deze gingen gepaard met nieuwe zuiveringen. De campagne ‘Leer van Dazhai’ was bijzonder. Dazhai was een modeldorp waar de dorpelingen op eigen kracht collectief het land hadden bewerkt en de productierecords braken. Het dorp, dat liet zien dat het collectief de natuur de baas is, werd de lieveling van Mao. Overal in het land moest dit navolging krijgen. Het voorbeeld werd tot megalomane proporties opgeblazen. Het leidde wederom tot overdreven verwachtingen, mislukkingen en hongersnoden. Bovendien was het verhaal van Dazhai een mythe.

Ondanks alle pogingen om de bestaande cultuur uit te roeien bleek de tegenbeweging hardnekkig. Er ontstond een tweede maatschappij, die naast de officiële bleef bestaan en aan het eind van het bewind van Mao steeds belangrijker werd. Religie werd in het geheim beleden, verboden boeken bleef men lezen, aloude gebruiken bleven in stand. Partijleden en lokale machthebbers lieten dit oogluikend toe, zoals ook het bezit van een eigen stuk grond meer en meer werd toegestaan en de radicale collectivisatie werd losgelaten. In de laatste hoofdstukken beschrijft Dikötter de ziekte en de dood van Mao. Bij zijn sterven werd er openlijk gehuild, maar binnenshuis werd er op veel plekken opgelucht gejuicht.

‘De culturele revolutie’ is een complex boek met veel details. Ik heb bijvoorbeeld niet stilgestaan bij de oorlogsdreiging met de Sovjet-Unie, de massabijeenkomsten van miljoenen mensen, het overbelaste openbaar vervoer, de verplaatsing van de industrie naar het binnenland en nog meer ingrijpende gebeurtenissen. Ondanks deze complexiteit heb ik de trilogie van Frank Dikötter met zeer grote belangstelling gelezen. Ik raad iedereen die iets van de Chinese geschiedenis wil weten aan minstens één van deze drie boeken te lezen. Het blijft een krankzinnige geschiedenis waarbij je je voortdurend afvraagt hoe grote groepen mensen zo in de ban van een ideologie en van een persoon kunnen raken, waarna zij tot de meest afschuwelijke daden in staat zijn.

Geen opmerkingen: