Het
schrijven van zeer korte verhalen is niet eenvoudig. Juist door de bondigheid moet
ieder woord nauwkeurig afgewogen worden. Het is bijna poëzie. Schrijvers die
hier zeer goed in zijn, zijn bijvoorbeeld A.L. Snijders en Armando. Beiden
hanteren een verschillende vorm. A.L. Snijders vertelt heel precies kleine
persoonlijke verhalen, die vaak een universele ondertoon hebben. Bij Armando
hangt er vaak een dreiging in de lucht. Hij suggereert heel veel, zonder iets
precies te benoemen. Bij beiden schuilt in de beknoptheid hun kracht.
Bij
‘Koffie, Vaders en Konijnen’ let ik meer dan normaal op de noodzakelijkheid van
ieder woord. Ik word vanzelf een kritische lezer. Liesbeth Mende heeft eerder
een roman en een kinderboek geschreven. Zij is ook tekenaar. De illustraties in
‘Koffie, Vaders en Konijnen’ zijn van haar hand. Haar verhalen in deze bundel
zijn speels en niet alledaags. Vanuit een kleine observatie – een goudvis, een
man op een fiets, een banaan eten – beschrijft zij een vreemde gebeurtenis. Bijna
in elk verhaal wordt de lezer verrast. Soms is de toon wat zwaarder, er gaat
iets kapot, maar de aandacht verschuift dan naar iets anders. Een voorbeeld
hiervan is het verhaal ‘Er was een’. In een doos zit een pop. Zij laat hem op
de grond vallen: “Het woeste gezicht spatte uit elkaar”. Zij richt zich op het
bubbeltjesplastic in de doos. Door het te laten knappen hoor je het gehuil van
de pop niet.
Een ander
verhaal heet ‘Ik val op’. Het gaat over mannen die iets extra’s hebben. Zij somt
een paar van dat soort mannen op, maar durft ze niet aan te spreken. Het
verhaal eindigt prachtig met. “Omdat ik zo normaal ben. Zo nietszeggend. En ik
praat zo zacht. Meestal verstaan ze me niet.” Het is alleen jammer dat het
begin van het verhaal – de opsomming – wat minder strak is geformuleerd.
Dit komt
helaas in meer van haar verhalen voor: een mooi idee met een wonderlijk
element, maar tussen een paar mooie zinnen, staat opeens een opvallend minder
goede zin of een zin die te lang is. Ik heb dan de neiging om met een potlood
woorden door te krassen. Een mooi verhaal over het gevaar van een plakbandrol
op tafel laten liggen eindigt als volgt: “En nu ik hier op de grond aan een
stoel zit vastgeplakt, kun je wel zeggen dat ik daar een soort van spijt van
heb.” Waarom niet: Nu ik op de grond aan een stoel zit vastgeplakt, heb ik daar
spijt van.
De kracht
van zeer korte verhalen is dat er geen woord teveel in staat. Bij deze zeer korte
verhalen kun je hier en daar woorden schrappen. Zelfs de titel zou voor mij korter
mogen: ‘Koffie en konijnen’, bijvoorbeeld. Maar los van deze kritiek heb ik het
boek met veel plezier gelezen. Het is heel moeilijk om in een kort verhaal de
juiste dosering absurditeit of vreemdheid in te brengen. Het is vaak teveel van
het gekke. Liesbeth Mende weet in haar boek het evenwicht goed te bewaren.
Tot slot
citeer ik een heel verhaal. Onder de zeer korte verhalen een hele korte.
“Terwijl de goudvis mij vragend aankijkt, strik ik mijn veters en doe een sjaal
om mijn nek. Ik zeg: ‘Wat je vraag ook is, ik weet het antwoord niet.’ “
Geen opmerkingen:
Een reactie posten