Hermann
Ungar is een bijna vergeten Tsjechische schrijver. Hij leefde van 1893 tot 1929
en werd dus niet oud. Hij schreef een handvol boeken, niet in het Tsjechisch,
maar net als zijn stadsgenoot Kafka in het Duits. Ungar is wel met Kafka
vergeleken. Eenzelfde beklemmende sfeer is bij beide auteurs aanwezig. Ungars
werk is meer expliciet, minder mysterieus dan dat van Kafka. De twee hebben
elkaar nooit ontmoet.
Twee van Ungars
romans zijn vertaald in het Nederlands: ‘De Verminkten’ uit 1923 en ‘De Klas’
uit 1927. De vertaling van ‘De Verminkten’ is van Carlien Brouwer. Het boek
kwam in 1991 in vertaling uit bij Coppens & Frenks. Het is prachtig
uitgegeven.
Hoofdpersoon
in de roman is bankbediende Franz Polzer. Hij leeft volgens een vaste routine
en doet al jaren hetzelfde monotone werk. Hij woont in bij de weduwe Klara Porges. “De weduwe omringde hem vanaf
de eerste dag met goede zorgen. Hij liet zich alles door haar uit handen nemen
wat hem verontrustte. Dat waren vooral de buitenissige dingen die de dag met
zich meebrengt. Het minste of geringste dat niet alledaags was vervulde hem met
bange ontzetting.”
Franz heeft
geen vriendin. Vrouwen vervullen hem al van jongs af aan met angst. “Al bij de
schaduw van zijn tante had hem net als bij juffrouw Porges de schrikbarende
gedachte gekweld dat het naakte lichaam niet helemaal dicht zat. Dat het in een
gruwelijke gleuf bodemloos gaapte. Als blootgelegd vlees, als de loshangende
lappen van een opengereten wond.”
Hij heeft
wel contact met een jeugdvriend, Karl Fanta. Karl komt in tegenstelling tot
Franz uit een rijke familie. De vader van Karl heeft Franz ooit financieel
gesteund. Karl schaamt zich uiteraard voor zijn armoede. De joviale Karl is
echter veranderd in een cynisch lichamelijk wrak. Zijn beide benen zijn
geamputeerd en hij zit onder de zweren. Karl treitert zijn vrouw en verdenkt
haar van overspel en moordplannen op hem.
Franz komt Karl
om raad vragen. Zijn hospita zit achter hem aan. Hij moest al met haar uit wandelen
op zondag. Hij schaamt zich tegenover bekenden die hij dan tegenkomt. Op
kantoor weet hij zich geen houding te geven. De gedachtenspinsels van Franz
zijn weinig realistisch. De angst dat hij uit huis kan worden gezet drijft hem
in de armen van zijn hospita.
Karl kan
hem niet helpen. Hij is teveel met zichzelf bezig. Louter uit kwaadheid blijft
hij in leven. ”Poten zal ik wel nooit meer krijgen. Maar leven kan ik nog heel
goed zoals ik ben, onbeweeglijk, stinkend, zwetend, vet, uit kwaadheid, Polzer,
snap je, uit pure kwaadheid in leven blijven.”
Karls
paranoïde gedachten leiden tot de uitvoering van het plan om juist bij Franz en
de hospita in te trekken. Er wordt een verpleger aangenomen. In eerste
instantie ter bescherming van de verminkte. Later wordt deze
godsdienstwaanzinnige man, voorheen slager en altijd in de weer met messen,
zijn grootste bedreiging.
Rond Franz,
Klara, Karl, zijn vrouw en de verpleger voltrekt zich een spel waarbij iedereen
de anderen tegen elkaar uitspeelt. Verdachtmakingen, beschuldigingen en vernederingen
doen Franz zijn betrekking bij de bank verliezen. Zijn hospita misbruikt hem
met geweld. De roman eindigt met een moord, waarbij de lezer in het ongewisse
blijft wie de dader is. Het hoofdstuk waarin dit onthuld wordt heeft Hermann
Ungar bewust weggelaten uit de roman.
‘De Verminkten’
is het bizarre en wat zieke verhaal over een man die lichamelijk verminkt is en
een groep mensen die steeds meer geestelijk verminkt raakt. Je kunt hem lezen
als symbolisch voor de toestand waarin de Europese mens zich bevond in het
Interbellum.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten